Home

Gerechtshof Arnhem, 01-02-2011, BP5048, 10-00220

Gerechtshof Arnhem, 01-02-2011, BP5048, 10-00220

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
1 februari 2011
Datum publicatie
18 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BP5048
Zaaknummer
10-00220

Inhoudsindicatie

Leges.

Leges voor geweigerde bouwaanvraag vleesvarkensstal is terecht geheven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 10/00220

uitspraakdatum: 1 februari 2011

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X BV te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, van 21 april 2010, nummer AWB 09/885, in het geding tussen belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Twenterand (hierna: de Ambtenaar).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Van belanghebbende is bij nota van 16 december 2008 (nummer 1F08061) een bedrag van € 19.015,88 aan leges gevorderd voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning.

1.2 Het bezwaar van belanghebbende is door de Ambtenaar ongegrond verklaard.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Almelo (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 april 2010 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende alsmede de Ambtenaar.

1.7 Partijen hebben een pleitnota overgelegd.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 A heeft namens belanghebbende bij schrijven van 5 april 2007 het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Twenterand (hierna: het college) verzocht een agrarisch bouwperceel in de plankaart behorende bij het bestemmingsplan Buitengebied (hierna: het bestemmingsplan) op te nemen, zodat belanghebbende aan de a-weg een vleesvarkensschuur kon realiseren.

2.2 Belanghebbende heeft op 5 februari 2008 een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend voor de bouw van een vleesvarkensstal op het perceel a-weg ongenummerd, te Q. Belanghebbende heeft de bouwkosten daarin geraamd op € 2.650.400.

2.3 Het college heeft bij besluit van 1 december 2008 beslist geen medewerking te verlenen aan wijziging van het bestemmingsplan voor het opnemen van een nieuw agrarisch bouwperceel ten behoeve van het vestigen van een vleesvarkensbedrijf op de genoemde locatie. De aanvraag voor een bouwvergunning is in verband daarmee afgewezen.

2.4 De Ambtenaar heeft op 16 december 2008 de nota bouwleges vastgesteld. Het gevorderde bedrag aan leges is door de Ambtenaar met toepassing van de onderdelen 5.2.3 en 5.3.2 van de tarieventabel die behoort bij de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2008 (hierna: de Verordening) berekend op basis van geraamde bouwkosten van € 2.650.400. De Verordening en de tarieventabel zijn door de raad van de gemeente Twenterand vastgesteld op 13 november 2007 en overeenkomstig de wettelijke voorschriften bekendgemaakt op 13 december 2007. De leges bedragen na toepassing van onderdeel 5.3.2 van de tarieventabel € 19.015.

2.5 Van de genoemde tarieventabel luiden de onderdelen 5.2, 5.2.3 en 5.3.2, voor zover hier van belang:

“5.2 Het tarief bedraagt terzake van het in behandeling nemen van:

(…)

5.2.3 een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning eerste fase, als bedoeld in artikel 56a, tweede lid, van de Woningwet:

1,2 % van het deel van de bouwkosten dat ligt tussen € 0,-- en

€ 500.000,00 met een minimum van € 169,65

0,9 % van het deel van de bouwkosten dat het bedrag van

€ 500.000,00 te boven gaat.”

(…)

5.3.2 Indien een aanvraag tot het verstrekken van een vergunning als in dit hoofdstuk bedoeld niet leidt tot het beoogde resultaat doordat overgegaan moet worden tot weigering van de vergunning wordt teruggaaf van 25% van de geheven leges verleend.”

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de bouwleges terecht en naar het juiste bedrag zijn geheven.

3.2 Belanghebbende stelt allereerst dat geen sprake is van het in behandeling nemen van een aanvraag en, wanneer daarvan wel sprake is, sprake is van een buitensporig tarief dat leidt tot onredelijke en willekeurige belastingheffing aangezien het legesbedrag niet in verhouding staat tot de verleende dienst. Belanghebbende heeft voorts aangevoerd dat de hardheidsclausule ten onrechte niet is toegepast. De Ambtenaar is steeds de tegengestelde opvatting toegedaan.

3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.4 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vernietiging dan wel vermindering van de legesnota.

3.5 De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Onder verwijzing naar 2.4 en 2.5 hiervóór zijn op grond van de Verordening en de daarbij behorende tarieventabel leges verschuldigd bij het in behandeling nemen van de aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning. De uitdrukking ‘in behandeling nemen’ in de tarieventabel moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van artikel 229, lid 1, aanhef en onder letter b, van de Gemeentewet, in welk artikel de bevoegdheid is gegeven rechten te heffen ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten (vgl. HR 21 december 2007, nr. 41 303, LJN BC0652). Vaststaat dat belanghebbende een aanvraag voor een bouwvergunning heeft ingediend en dat deze is geweigerd. Gelet hierop is naar het oordeel van het Hof ter zake van de aanvraag een besluit genomen waarvoor diensten zijn verricht, hetgeen meebrengt dat het college de onderhavige aanvraag in behandeling heeft genomen. Het belastbare feit heeft zich derhalve voorgedaan.

4.2 Belanghebbende heeft gesteld dat het college zijn aanvraag niet inhoudelijk heeft beoordeeld, omdat het een aanvraag betrof die in strijd was met het bestemmingsplan. De in rekening gebrachte leges staan, aldus belanghebbende, in geen enkele verhouding tot de verrichte werkzaamheden. Gelet daarop stelt belanghebbende zich op het standpunt dat een buitensporig tarief is gehanteerd. Het Hof verwerpt dat standpunt, nu tussen de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van de ter zake van gemeentewege verstrekte diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten anderzijds geen rechtstreeks verband is vereist (vgl. HR 14 augustus 2008, nr. 43 120, LJN BI1943 en HR 24 december 1997, nr. 32 569, LJN AA3345).

4.3 Het tarief onder 5.2.3 van de tarieventabel voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning wordt berekend naar een percentage van respectievelijk 1,2% en 0,9% van de bouwkosten. Het hanteren van een dergelijk vast percentage van de bouwkosten kan niet worden gekenschetst als onredelijk of willekeurig (vgl. HR 14 augustus 2008, nr. 43 120, LJN BI1943). De stelling van belanghebbende dat de geheven leges in strijd zijn met alle beginselen waaraan het bestuur moet voldoen, is door haar niet nader onderbouwd en kan derhalve niet tot een vermindering leiden.

4.4 Belanghebbende stelt tot slot dat de Ambtenaar dan wel het college ten onrechte de hardheidsclausule niet heeft toegepast. Dit betoog kan niet slagen. Toepassing van de hardheidsclausule is immers een discretionaire bevoegdheid van het college, die niet aan beoordeling van de rechter in belastingzaken is onderworpen (vgl. HR 29 maart 2002, nr. 36 513, LJN AE0831). Nu de Ambtenaar onweersproken heeft gesteld dat geen sprake is van geformuleerd beleid met betrekking tot toepassing van de hardheidsclausule, kan belanghebbendes klacht niet leiden tot vermindering van het geheven legesbedrag (vgl. HR 7 maart 2003, nr. 37198, LJN AF5363).

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Luggenhorst als griffier.

De beslissing is op 1 februari 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

J. H. Luggenhorst C.M. Ettema

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.