Home

Gerechtshof Arnhem, 08-02-2011, BP5051, 10/00303

Gerechtshof Arnhem, 08-02-2011, BP5051, 10/00303

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
8 februari 2011
Datum publicatie
18 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BP5051
Zaaknummer
10/00303

Inhoudsindicatie

Algemeen.

Door griffier van het hof gestelde termijn voor aanvulling gronden is niet fataal. Te laat ingediend verweerschrift wordt niet geweigerd. Bekendmaking aanslag en WOZ-beschikking is op juiste geschied.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 10/00303

uitspraakdatum: 8 februari 2011

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 31 mei 2010, nummer AWB 08/2154, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Steenwijkerland (hierna: de Ambtenaar),

betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De Ambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z, voor het kalenderjaar 2008 – naar de waardepeildatum 1 januari 2007 – vastgesteld op € 319.000. Tegelijkertijd is de aanslag onroerende-zaakbelasting vastgesteld op € 274,32.

1.2. De Ambtenaar heeft bij de uitspraak op bezwaar de vastgestelde waarde gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 31 mei 2010 – welke uitspraak is gerectificeerd op 24 augustus 2010 – ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft bij brief van 9 juli 2010, ingekomen bij het Hof op 13 juli 2010, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2011 te Arnhem. Belanghebbende is daar met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Namens de Ambtenaar is verschenen A, WOZ-taxateur.

1.7. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: de onroerende zaak). Het betreft een vrijstaande woning uit 2001, met dakkapel en garage. De inhoud van de woning is 445 m³. De oppervlakte van het perceel is 413 m². De waarde van de onroerende zaak, naar de waardepeildatum 1 januari 2007, is vastgesteld op € 319.000.

3. Geschil

3.1. In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2007.

3.2. Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat de procedure bij de Rechtbank niet correct is verlopen, dat de aanslag onroerendezaakbelasting en de WOZ-beschikking ten name van zijn partner moeten worden gesteld, en dat de door de Ambtenaar gehanteerde referentieobjecten onvoldoende vergelijkbaar zijn. Belanghebbende staat een waarde voor van € 280.000.

3.3. De Ambtenaar verdedigt een waarde van € 307.000. Ter onderbouwing van deze waarde verwijst de Ambtenaar naar het taxatierapport van A van 17 februari 2009, met dien verstande dat de daarin vermelde waarde per m³ van € 520 dient te worden gewijzigd in € 481. Ook volgens de Ambtenaar is de waarde van de onroerende zaak derhalve te hoog vastgesteld.

4. Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid hoger beroep

4.1. Belanghebbendes hogerberoepschrift van 9 juli 2010 bevatte niet de gronden van beroep. De griffier van het Hof heeft belanghebbende bij brief van 27 juli 2010 in de gelegenheid gesteld dit verzuim uiterlijk op 1 september 2010 te herstellen en heeft erop gewezen dat niet-ontvankelijkverklaring kan volgen indien de gronden niet tijdig zouden worden ingediend. Belanghebbende heeft bij brief van 30 augustus 2010, ingekomen bij het Hof op 2 september 2010, de gronden ingediend.

4.2. Voornoemde door de griffier van het Hof gestelde termijn draagt, anders dan de wettelijke termijnen voor het indienen van bezwaar- en beroepschriften, niet het karakter van een fatale termijn in die zin dat op een nadien ingekomen aanvulling in geen geval meer mag worden gelet (vgl. HR 27 februari 1952, B 9175; HR 26 oktober 1955, nr. 12.562, BNB 1955/391). Het Hof acht het niet redelijk om in een geval als het onderhavige, waarbij de gronden vóór het einde van de termijn ter post zijn bezorgd, en één dag na afloop van de termijn zijn ontvangen, het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Belanghebbende is derhalve ontvankelijk in zijn hoger beroep.

Termijn verweerschrift

4.3. De griffier van het Hof heeft de Ambtenaar driemaal een termijn gesteld voor het indienen van een verweerschrift, de laatste maal tot en met 23 november 2010. De Ambtenaar heeft bij brief van 31 december 2010, ingekomen bij het Hof op 4 januari 2011, het verweerschrift ingediend. Het Hof zal het ruim na de termijn ingekomen stuk niet buiten beschouwing laten. Redengevend daarvoor is dat het stuk zo niet als verweerschrift, dan toch als een nader stuk in de zin van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding dient te worden toegelaten. Bovendien heeft belanghebbende, blijkens zijn brief van 12 januari 2011, voldoende gelegenheid gehad van het stuk kennis te nemen en erop te reageren, zodat hij daardoor niet in zijn procesbelang is geschaad (vgl. HR 19 december 1990, nr. 26.576, BNB 1991/176).

Procedure Rechtbank

4.4. Belanghebbende betoogt dat tijdens de eerste zitting bij de Rechtbank de rechter heeft aangegeven dat een tweede zitting niet nodig zal zijn, maar dat desondanks een tweede zitting is gehouden. Zo dit al op de eerste zitting is aangegeven, brengt dit niet mee dat aan deze gang van zaken enig gevolg moet worden verbonden. Belanghebbende is immers op een juiste wijze voor de tweede zitting uitgenodigd en derhalve niet in zijn processuele positie geschaad. Bovendien had belanghebbende, evenals de Ambtenaar, ermee kunnen instemmen dat uitspraak zou worden gedaan zonder een tweede zitting.

Tenaamstelling aanslag onroerende-zaakbelasting en WOZ-beschikking

4.5. Vaststaat dat belanghebbende en zijn partner op 1 januari 2008 het genot van de onroerende zaak hebben krachtens eigendom. Op grond van artikel 220, aanhef en letter b, van de Gemeentewet, zijn zij derhalve beiden belastingplichtig voor de onroerende-zaakbelasting voor het jaar 2008. Zijn twee of meer personen belastingplichtig voor hetzelfde voorwerp, dan kan ingevolge artikel 253, lid 1, van de Gemeentewet de belastingaanslag ten name van een van hen worden gesteld. Anders dan belanghebbende heeft betoogd, was de Ambtenaar derhalve niet gehouden de aanslag onroerende-zaakbelasting ten name van belanghebbendes partner te stellen. Ook het door de Ambtenaar gevoerde beleid dienaangaande, neergelegd in de Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie (hierna: de Beleidsregels), noopt niet daartoe. Blijkens onderdeel 3.2 van de Beleidsregels wordt bij meerdere genothebbenden de aanslag onroerende-zaakbelasting gesteld ten name van degene die een nutsvoorziening van het belastingobject op zijn naam heeft. De Ambtenaar heeft in zijn verweerschrift gesteld, hetgeen door belanghebbende in zijn nadere stuk of anderszins niet is weersproken, dat belanghebbende de nutsvoorziening op zijn naam heeft. Daarvan uitgaande heeft ingevolge onderdeel 3.2 van de Beleidsregels de tenaamstelling van de aanslag op juiste wijze plaatsgevonden. .

4.6. Ook de WOZ-beschikking moet, ingevolge artikel 24, lid 3, van de Wet WOZ, worden genomen ten aanzien van de genothebbende van de onroerende zaak. Nu vaststaat dat belanghebbende genothebbende is, heeft de Ambtenaar ook de WOZ-beschikking terecht ten aanzien van belanghebbende genomen. Van enige strijd met voornoemde Beleidsregels is niet gebleken.

Waarde onroerende zaak

4.7. Op grond van artikel 17 van de Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.

4.8. Belanghebbende verdedigt gemotiveerd een lagere waarde door te wijzen op de verschillen tussen zijn zaak en de vergelijkingsobjecten. In dat geval rust op de Ambtenaar de last aannemelijk te maken dat die verschillen er niet zijn of geen invloed hebben op de waarde, dan wel dat de door hem vastgestelde waarde op andere gronden juist is (HR 19 april 2000, nr. 35.212, LJN AA5545, BNB 2000/195).

4.9. Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde verwijst de Ambtenaar naar het taxatierapport van A van 17 februari 2009, met dien verstande dat de daarin voor de onroerende zaak vermelde waarde per m³ van € 520 dient te worden gewijzigd in € 481. Bij deze taxatie zijn de volgende, in Z gelegen, woningen als vergelijkingsobject gebruikt:

Object

Bouwjaar Inhoud Waarde/ m³ Waarde inhoud Perceel Waarde/ m² Waarde perceel Bijgebouwen Koopsom

a-straat 1

(vrijstaand) 2001 445 m³ € 481 € 214.045 413 m² € 190 € 78.470 Dakkapel, garage,

€ 14.840 Waarde € 307.000

(01-01-2007)

b-straat 2

(vrijstaand) 2003 542 m³ € 574 € 311.108 437 m² € 190 € 83.030 Dakkapel, garage, carport € 16.960 € 412.500

(02-02-2007)

c-straat 3

(vrijstaand) 2002 575 m³ € 414 € 238.050 385 m² € 190 € 73.150 Garage, carport

€ 14.840 € 315.000

(02-02-2006)

d-straat 4 (vrijstaand) 2002 450 m³ € 625 € 281.250 434 m² € 198 € 85.932 Garage, berging carport, € 21.750 € 390.000

(17-11-2006)

4.10. Met het onder 4.9 genoemde taxatierapport heeft de Ambtenaar aannemelijk gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat met name het in het taxatierapport genoemde object d-straat 4 wat betreft type woning (vrijstaand), bouwjaar (2001-2002), inhoud (445 m3-450 m³) en perceel (434 m2-413 m²) goed vergelijkbaar is met de onroerende zaak. Verder is, gelet op de lagere waarde per m³, aannemelijk dat voldoende rekening is gehouden met het feit dat de uitstraling van de onroerende zaak afwijkt van die van voornoemd object. Ook met de verschillende ligging is, gelet op de lagere waarde per m², voldoende rekening gehouden.

4.11. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de verkoop van c-straat 3 te ver verwijderd ligt van de waardepeildatum 1 januari 2007, zodat deze niet kan worden gebruikt voor de waardebepaling. Indien de Rechtbank heeft bedoeld te oordelen dat aan transacties die bijna elf maanden verwijderd zijn van de waardepeildatum, nimmer enige bewijskracht toekomt, is haar oordeel onjuist. De Rechtbank behoort in een dergelijk geval, zoals ten aanzien van ieder bewijsmiddel, de aannemelijkheid te beoordelen van de gerapporteerde bevindingen van de taxateur. Naar het oordeel van het Hof vormt het verkoopcijfer van c-straat 3, gelet op de vergelijkbaarheid van dit object met de onroerende zaak, een indicatie voor de waardevaststelling van de onroerende zaak.

4.12. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van de door hem bepleite waarde gewezen op de verkopen van Willem Lodewijkhof 6 en 8 en Stadhouderskade 9. Belanghebbende heeft in dit verband aangevoerd dat deze woningen qua type en uitstraling, alsmede vanwege de inefficiënte inrichting en de loze ruimtes op zolder, grote gelijkenis met de onroerende zaak vertonen. Nog daargelaten dat van deze objecten en van deze verkooptransacties de nodige relevante gegevens – zoals inhoud, perceeloppervlakte, verkoopdatum – ontbreken, betreffen deze objecten een andere type woning (twee-onder-een-kap in plaats van vrijstaand) met een kleinere kavel en zijn de verkopen verder verwijderd van de waardepeildatum. Gelet daarop kent het Hof aan de door belanghebbende gestelde verkoopcijfers geen bewijskracht toe, zodat deze cijfers niet kunnen dienen als richtlijn voor de waardevaststelling van de onderhavige onroerende zaak.

4.13. Uitsluitend gelet op het overwogene in 3.3 is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.

5. Kosten

Het Hof vindt aanleiding de Ambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de beroepsfase vastgesteld op € 15 (reiskosten Z – Zwolle v.v.).

6. Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

– vernietigt de uitspraak van de Ambtenaar;

– vermindert de vastgestelde waarde tot € 307.000;

– veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 15;

– gelast dat de gemeente Steenwijkerland de door belanghebbende betaalde griffierechten van € 150 (€ 39 in beroep en € 111 in hoger beroep) aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2011.

De griffier, De voorzitter,

(S. Darwinkel) (A.J.H. van Suilen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 februari 2011.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.