Home

Gerechtshof Arnhem, 01-03-2011, BP8398 BP8712, 09/00426

Gerechtshof Arnhem, 01-03-2011, BP8398 BP8712, 09/00426

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
1 maart 2011
Datum publicatie
21 maart 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BP8398
Zaaknummer
09/00426

Inhoudsindicatie

MRB.

Naheffingsaanslag en boetebeschikking vernietigd omdat belanghebbende niet kon beschikken over de autopapieren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 09/00426

uitspraakdatum: 1 maart 2011

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 november 2009, nummer AWB 09/1531 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie/kantoor Apeldoorn (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is over het tijdvak 10 oktober 2008 tot en met 9 januari 2009 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) opgelegd ten bedrage van € 68, alsmede bij beschikking een boete van € 45.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 23 februari 2009 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 3 november 2009 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde, alsmede de Inspecteur.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende is vanaf 16 mei 2008 houder van een auto (merk: Opel) met kenteken XX-XX-XX (hierna: de auto).

2.2 De auto is op 4 juli 2008 in Apeldoorn in beslag genomen door het Openbaar Ministerie in verband met een verdenking van overtreding van de Opiumwet. De auto was op dat moment door belanghebbende uitgeleend aan A. Op het moment van inbeslagname was ook de broer van belanghebbende in de auto aanwezig.

2.3 Op de “kennisgeving van inbeslagneming” van 4 juli 2008 staat -kort gezegd- slechts vermeld dat de auto in beslag is genomen. In de kennisgeving wordt niet (apart) melding gemaakt van (persoonlijke) eigendommen of autopapieren die in de auto zijn achtergebleven en (mede) in beslag zijn genomen.

2.4 Niet in geschil is dat het beslag op de auto het gehele heffingstijdvak heeft voortgeduurd. Een klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van belanghebbende is bij beschikking van 6 november 2008 door de rechtbank te Zutphen ongegrond verklaard.

2.5 Belanghebbende heeft voor het tijdvak 10 oktober 2009 tot en met 9 januari 2009 de MRB op de uiterste betaaldatum (te weten 12 november 2008) niet voldaan, waarna de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag en boetebeschikking heeft opgelegd.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de naheffingsaanslag en boetebeschikking terecht zijn opgelegd. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat geen MRB verschuldigd is op grond van het gestelde in onderdeel 8 van het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 4 juli 2007, nr. CPP2007/1107M, Stcrt. Nr. 133 (hierna: het Besluit).

3.2 Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende niet de beschikking had over het kentekenbewijs, zodat schorsing van de geldigheid van het kentekenbewijs geen optie was (hetgeen als voorwaarde is gesteld in onderdeel 8 van het Besluit). Partijen zijn het erover eens dat de naheffingsaanslag en boetebeschikking vernietigd dienen te worden indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord. Niet in geschil is dat belanghebbende vóór 10 oktober 2008 tweemaal in verzuim is geweest.

3.3 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de naheffingsaanslag en boetebeschikking.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Belanghebbende heeft gesteld dat hij het kentekenbewijs (hierna: de autopapieren) heeft meegegeven aan A, door deze erop te wijzen dat de autopapieren onder de zonneklep van de rechter voorstoel waren geklemd. Ook heeft belanghebbende verklaard dat hem door de inzittenden van de auto is verteld dat voorafgaand aan de inbeslagname de autopapieren zijn getoond aan de politie en dat deze daarna zijn teruggeplaatst onder de zonneklep. Belanghebbende heeft verder onweersproken verklaard dat hij kort na de inbeslagname verzocht heeft om teruggave van de autopapieren zodat hij het kenteken kon schorsen Verder heeft de gemachtigde van belanghebbende gewezen op geschreven beleidsregels waarin bij overdracht van motorrijtuigen aan de Dienst Domeinen persoonlijke eigendommen dienen te worden verwijderd en teruggegeven of als in beslag genomen geregistreerd, doch dat de autopapieren in het motorrijtuig achter dienen te blijven, aangezien deze behoren bij de auto. Belanghebbende leidt hieruit af dat blijkbaar van in een motorrijtuig achterblijvende autopapieren geen aparte melding wordt gemaakt in een proces-verbaal.

4.2 De Inspecteur heeft hiertegenover gesteld dat het haar ervaring is dat in de regel wél apart melding wordt gemaakt van in beslag genomen autopapieren. Uit het feit dat hiervan in dit geval geen melding is gemaakt, leidt zij af dat de autopapieren niet in beslag zijn genomen, belanghebbende aldus daarover nog immer de beschikking had en belanghebbende derhalve niet met succes een beroep kan doen op het Besluit.

4.3 Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de autopapieren samen met de auto in beslag zijn genomen. Het Hof acht deze verklaringen aannemelijk. Het feit dat de autopapieren niet staan vermeld op de kennisgeving van inbeslagneming van 4 juli 2008 brengt het Hof niet tot een ander oordeel, aangezien in deze kennisgeving uitsluitend staat vermeld dat de auto in beslag is genomen. Het Hof acht het, gelet op de aard van de verdenking, onwaarschijnlijk dat de verdachten de kans zouden hebben gekregen alle persoonlijke eigendommen uit de auto te verwijderen voordat deze in beslag werd genomen. Ook de blote stelling van de Inspecteur, inhoudende dat van samen met een auto in beslag genomen autopapieren doorgaans apart melding wordt gemaakt in een proces-verbaal, brengt het Hof niet tot een ander oordeel, nu deze door belanghebbende gemotiveerd is weersproken.

4.4 Niet in geschil is dat in dat geval belanghebbende niet kon beschikken over de autopapieren en de naheffingsaanslag en de boetebeschikking niet in stand kunnen blijven.

Slotsom

Het hoger beroep is gegrond.

5. Proceskosten

Het Hof ziet aanleiding voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb terzake van het beroep en het hoger beroep. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in dit verband heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.518 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor verschijnen ter zitting bij de Rechtbank à € 322 per punt, en 1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het Hof à € 437 per punt en een wegingsfactor van 1).

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

? vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

? verklaart het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur gegrond;

? vernietigt de uitspraken op bezwaar;

? vernietigt de naheffingsaanslag, alsmede de boetebeschikking;

? veroordeelt de Inspecteur in de kosten die belanghebbende in verband met het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken tot een bedrag van € 1.518;

? bepaalt dat de Staat het van belanghebbende geheven griffierecht, te weten € 41 voor het beroep en € 110 voor het hoger beroep, vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.

De beslissing is op 1 maart 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(A. Vellema) (R.A.V. Boxem)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.