Home

Gerechtshof Arnhem, 08-03-2011, BP9057, 10/00207, 10/00223 en 10/00224

Gerechtshof Arnhem, 08-03-2011, BP9057, 10/00207, 10/00223 en 10/00224

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
8 maart 2011
Datum publicatie
25 maart 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BP9057
Zaaknummer
10/00207, 10/00223 en 10/00224

Inhoudsindicatie

Algemeen.

Bezwaarschriften ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken gronden. Terugwijzing zaken naar inspecteur.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummers 10/00207, 10/00223 en 10/00224

uitspraakdatum: 8 maart 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna:belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 april 2010, nummers AWB 09/240, 09/251 en 09/252, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende zijn op de voet van artikel 13bis, dertiende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 de volgende naheffingsaanslagen in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd:

tijdvak belasting boete heffingsrente

01-01-2006 t/m 31-12-2006 € 4.390 € 2.195 € 348

01-01-2007 t/m 31-12-2007 € 5.386 € 2.693 € 153

01-01-2008 t/m 30-06-2008 € 3.044 € 1.522 nihil

De vergrijpboetes en de bedragen aan heffingsrente zijn bij afzonderlijke in het aanslagbiljet opgenomen beschikkingen vastgesteld.

1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden.

1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 6 april 2010 ongegrond verklaard en daarmee de uitspraken op bezwaar waarin het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is verklaard in stand gelaten.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroepen ingesteld. De Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend.

1.5. Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.

1.7. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1. Aan belanghebbende is door zijn werkgever, X Accountancy & Administratieve Dienstverlening B.V. te Q, een personenauto ter beschikking gesteld. Beide partijen zijn op 23 december 2005 onder meer overeengekomen dat van de auto geen privégebruik mag worden gemaakt, dat per gebeurtenis een boete van € 1.000 wordt verbeurd en dat de auto alleen voor zakelijke ritten is verzekerd.

2.2. Belanghebbende heeft op 1 maart 2006 op de voet van artikel 13bis, negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 verzocht om een verklaring geen privégebruik auto voor het kenteken 11-AA-BB met ingang van het jaar 2006.

2.3. Bij brief van 5 april 2006, kenmerk PGA/170943859/2932006, heeft de Inspecteur beslist dat de werkgever met ingang van 2006 voor onbepaalde duur bijtelling bij het loon achterwege kan laten ter zake van het voordeel wegens privégebruik van de ter beschikking gestelde auto.

2.4. Belanghebbende heeft op 22 januari 2007 op de voet van artikel 13bis, negende lid, Wet LB 1964 verzocht om een verklaring geen privégebruik auto voor het kenteken 82 RL TG met ingang van het jaar 2007.

2.5. Bij een wijzigingsverklaring van 20 oktober 2007 heeft belanghebbende melding gemaakt van het feit dat hij vanaf 1 mei 2007 een andere auto heeft met kenteken 22-CC-DD.

2.6. Bij brief van 1 november 2007 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht te doen blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Belanghebbende heeft uitsluitend de onder 2.1 hiervoor genoemde overeenkomst overgelegd. De Inspecteur heeft zijn verzoek schriftelijk herhaald bij brief van 3 januari 2008. Bij brief van 12 maart 2008 heeft de Inspecteur uitdrukkelijk gevraagd om de rittenregistratie over de periode 1 januari 2006 tot en met 29 februari 2008. Dit verzoek is herhaald bij brief van 16 april 2008.

2.7. Per 1 januari 2008 is belanghebbende niet langer werkzaam bij X Accountancy & Administratieve Dienstverlening B.V. doch in dienst van X Fiscale en Administratieve Dienstverlening B.V. te R, waar hij per 30 juni 2008 opnieuw een auto ter beschikking gesteld heeft gekregen.

2.8. In de kennisgeving naheffing en boete van 15 juli 2008 heeft de Inspecteur de uitgereikte verklaring met kenmerk PGA/170943859/542006 ingetrokken.

2.9. Belanghebbende beschikt over een rittenregistratie.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is allereerst of het door belanghebbende ingediende bezwaar (tijdig) is gemotiveerd en vervolgens of belanghebbende, daarom in bezwaar verzocht hebbende, ten onrechte niet is gehoord en tenslotte of belanghebbende aan de brief van 4 december 2007 het in rechte te beschermen vertrouwen mag ontlenen dat hij geen kilometeradministratie behoefde bij te houden.

3.2. Belanghebbende beantwoordt die vragen bevestigend; de Inspecteur ontkennend.

3.3. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslagen alsmede de boete- en heffingsrentebeschik¬kingen.

3.5. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid bezwaar

4.1. Een bezwaarschrift dient op grond van artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de gronden van het bezwaar te bevatten. De Inspecteur stelt dat het bezwaar niet is gemotiveerd.

4.2. De naheffingsaanslagen, boete- en heffingsrentebeschikkingen zijn gedagtekend op 15 augustus 2008. Belanghebbende heeft bij brief van 9 augustus 2008, reagerend op de “kennisgeving naheffing en boete” zich op het standpunt gesteld dat hij aan een brief van de Inspecteur van 4 december 2007 en aan een telefonisch contact met de heer Rauwerdink het vertrouwen ontleent dat hij na intrekking van de verklaring geen privégebruik auto niets meer hoefde te doen. De bezwaarschriften van belanghebbende gedagtekend 24 september 2008 en afgegeven bij een medewerker van de Belastingdienst/S worden, aangezien de inspecteur van de Belastingdienst/P te T competent is, met inachtneming van artikel 6:15, derde lid, Awb, geacht op 25 september 2008, en derhalve tijdig, te zijn ingediend.

4.3. In de bezwaarschriften van 24 september 2008 merkt belanghebbende op dat hij “zich niet kan verenigen met het door de Inspecteur ingenomen standpunt ten aanzien van de fiscale behandeling van het privé gebruik van de auto”.

4.4. De inhoud van de bezwaarschriften, gelezen in samenhang met de brief van 9 augustus 2008, laat geen andere uitleg toe dan dat belanghebbende heeft doen blijken dat hij met de Inspecteur van mening verschilde over de juistheid van stellingen die de Inspecteur ten grondslag had gelegd aan zijn bevinding dat in de onderhavige tijdvakken te weinig loonbelasting/premie volksverzekeringen is voldaan. Hierin ligt onmiskenbaar besloten een grond voor het maken van bezwaar tegen de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen. Artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, Awb stelt geen eisen aan de gefundeerdheid van de motivering van een bezwaar. Dit brengt mee dat de Rechtbank ten onrechte – in het spoor van de Inspecteur - heeft geoordeeld dat het bezwaar niet (tijdig) was gemotiveerd. Het hoger beroep is reeds om deze reden gegrond. Nu de zaken niet inhoudelijk zijn beoordeeld door de Inspecteur en door de Rechtbank, zal het Hof de zaken – mede gelet op hetgeen hierna onder het kopje ‘horen’ wordt overwogen, terugwijzen naar de Inspecteur.

Horen

4.5. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschriften van 24 september 2008 de Inspecteur verzocht om indien deze voornemens zou zijn afwijzend te reageren op zijn bezwaar daaraan voorafgaand te worden gehoord. Belanghebbende is door de Inspecteur niet gehoord.

4.6. Indien de belastingplichtige op zijn bezwaar niet (overeenkomstig de daarvoor gestelde regels) is gehoord, kan aan dat gebrek in de uitspraak op het bezwaarschrift in beginsel worden voorbijgegaan indien de belastingplichtige door de gang van zaken niet is benadeeld. In het onderhavige geval bestaat omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan tussen de Inspecteur en de belastingplichtige een duidelijk verschil van mening, terwijl bovendien door belanghebbende een beroep op het vertrouwensbeginsel is gedaan. Belanghebbende kan in zo’n geval groot belang hebben bij het horen. Het is bepaald niet ondenkbaar dat de Inspecteur tijdens het horen alsnog kan worden overtuigd van de juistheid van belanghebbendes standpunten of belanghebbende door die van de Inspecteur, waardoor het instellen van een tijdrovend, duur en mogelijk risicovol beroep achterwege kan blijven. Horen kan voorts door het bespreken van feiten en omstandigheden, het verhelderen van standpunten en het beoordelen van de (mate van) verwijtbaarheid met betrekking tot de opgelegde boetes voor belanghebbende een gewichtige functie hebben naast de mogelijkheid van onderzoek ter zitting. Belanghebbende voert in hoger beroep aan dat hij door het niet horen is benadeeld. Het Hof komt tot het oordeel dat belanghebbende door de gang van zaken bij het horen inderdaad is benadeeld.

Conclusie

4.7. In casu doet zich niet de situatie voor dat de belastingplichtige ook zonder dat hij opnieuw in de bezwaarfase wordt gehoord, in het gelijk moet worden gesteld, terwijl de belastingplichtige het hof ook niet heeft verzocht zelf in de zaak te voorzien. Het Hof zal de zaak mitsdien, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, terugwijzen naar de Inspecteur. Het Hof wijst er daarbij op dat in het arrest van de Hoge Raad van 22 oktober 2010, nr. 10/00484, BNB 2011/22, LJN BO1395, is geoordeeld dat (aanvullend) bewijs bij de onderhavige verzwaarde bewijslast niet slechts kan worden geleverd met schriftelijke stukken. Een belanghebbende kan met elk bewijsmiddel doen blijken dat hij de hem ter beschikking gestelde auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé¬doeleinden heeft gebruikt.

5. Kosten

De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op (verschijnen ter zitting van de Rechtbank, 1 punt à € 322, en indienen hogerberoepschrift, 1 punt à € 437 ? wegingsfactor 1=) € 759 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en op zijn reis en verblijfkosten voor het bijwonen van de zittingen van de Rechtbank en van het Hof, begroot op € 75.

6. Beslissing

Het Hof

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

– verklaart de tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroepen gegrond,

– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,

– draagt de Inspecteur op om, na belanghebbende in de gelegenheid te hebben gesteld om op zijn bezwaar te worden gehoord, binnen acht weken nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden opnieuw uitspraak op de bezwaren te doen,

– gelast dat de Staat der Nederlanden aan belanghebbende vergoedt de voor het instellen van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierechten van € 39 en € 111;

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 834.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lamens, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. A.J. Kromhout in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2011.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (J. Lamens)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 maart 2011.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.