Home

Gerechtshof Arnhem, 29-03-2011, BQ1335, 10-00487

Gerechtshof Arnhem, 29-03-2011, BQ1335, 10-00487

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
29 maart 2011
Datum publicatie
15 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BQ1335
Zaaknummer
10-00487

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Geen recht op teruggaaf kansspelbelasting via het vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 10/00487

uitspraakdatum: 29 maart 2011

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 september 2010, nummer AWB 09/4882, in het geschil tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 9 september 2009 de aanslag gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende heeft zich door middel van een e-mail van 18 oktober 2009 tot de Nationale Ombudsman gewend. Deze heeft de e-mail als beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 23 september 2010 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede W. de Inspecteur.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De feiten

Voor de feiten verwijst het Hof naar de door de Rechtbank vastgestelde feiten. In onderdeel 2 van haar uitspraak heeft de Rechtbank de feiten als volgt vastgesteld (waarbij eiser dient te worden gelezen als belanghebbende en verweerder als de Inspecteur)

“Eiser heeft in 2006 in de voetbaltoto een prijs gewonnen, waarop een bedrag van € 4.409 aan kansspelbelasting is ingehouden. Eiser heeft in het onderhavige jaar geen andere inkomsten gehad. In zijn aangifte IB/PVV heeft hij het bedrag van € 4.409 als te verrekenen kansspelbelasting aangegeven. Bij het opleggen van de voorlopige aanslag is dit bedrag aan hem uitbetaald. Bij het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV is dit door verweerder gecorrigeerd.”

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Belanghebbende stelt dat hij voordat hij de aangifte heeft ingevuld contact heeft gehad met de Belastingdienst. In een gesprek met een medewerker van de belastingtelefoon en in een afzonderlijk gesprek met een baliemedewerker van de Belastingdienst zou hij de onderhavige casus hebben voorgelegd. In beide gesprekken zou hij als antwoord hebben gekregen dat hij recht had op teruggave van de ingehouden kansspelbelasting en dat hij zijn aangifte in moest vullen zoals hij dat heeft gedaan. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het vertrouwensbeginsel eraan in de weg staat dat de voorlopige teruggaaf met het opleggen van de onderhavige aanslag ongedaan wordt gemaakt. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en van de aanslag.

3.2 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat niet aannemelijk is dat aan belanghebbende toezeggingen zijn gedaan die maken dat bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat hij recht had op teruggave van de ingehouden kansspelbelasting. Hij concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank op goede gronden beslist dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij hem het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat hij recht had op teruggaaf van de ingehouden kansspelbelasting. Het Hof neemt dat oordeel en de daartoe gebezigde gronden over en maakt die tot de zijne.

4.2 Belanghebbende heeft gesteld dat A, de medewerker van de Belastingdienst die de aanslag heeft geregeld, gezegd zou hebben dat de kansspelbelasting niet verrekenbaar is, omdat deze niet zou zijn afgedragen door de inhoudingsplichtige. De Inspecteur heeft betwist dat A dit zou hebben gezegd. Belanghebbende heeft met betrekking tot zijn stelling een bewijsaanbod gedaan, te weten het ter zitting horen van A als getuige. Het Hof passeert dit bewijsaanbod van belanghebbende. Zelfs indien aannemelijk zou worden dat A hetgeen door belanghebbende is gesteld zou hebben gezegd, kan dit belanghebbende niet baten. Immers, A heeft belanghebbende nimmer gezegd dat hij recht zou hebben op teruggave van de ingehouden kansspelbelasting.

4.3 Ten slotte heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige aanslag meebrengt dat hij recht heeft op een hoger bedrag in verband met de Tegemoetkomingsregeling buitengewone uitgaven (hierna: TBU). Gelet op het feit dat het bedrag aan TBU waarop recht bestaat bij aparte beschikking door de Belastingdienst wordt vastgesteld, kan deze stelling van belanghebbende in de onderhavige procedure met betrekking tot de aanslag IB/PV 2006 niet aan de orde komen.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J. Lamens en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.

De beslissing is op 29 maart 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(N. ten Broek) (R.A.V. Boxem)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 maart 2011

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.