Home

Gerechtshof Arnhem, 27-04-2011, BQ4214, 10-00363

Gerechtshof Arnhem, 27-04-2011, BQ4214, 10-00363

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
27 april 2011
Datum publicatie
12 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BQ4214
Zaaknummer
10-00363

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Verhuur chalets vormt een onderneming. Correctie herinvesteringsreserve is niet terecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummers 10/00363 tot en met 10/00365

uitspraakdatum: 27 april 2011

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 augustus 2010, nummers AWB 09/1236, 09/1237 en 09/1238, in het geding tussen de Inspecteur en

X (hierna: belanghebbende)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 201.602 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.256. Bij beschikking is tevens een bedrag van € 9.640 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2 Aan belanghebbende is verder voor het jaar 2002 een aanslag premie Ziekenfondswet (hierna: Zfw) opgelegd ten bedrage van € 1.719. Bij beschikking is tevens een bedrag van € 157 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.3 Aan belanghebbende is ten slotte voor het jaar 2002 een aanslag premie Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) opgelegd berekend naar de (maximale) heffingsgrondslag van € 24.958. Bij beschikking is tevens een bedrag van € 220 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.4 Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar van 24 februari 2009 het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 174.102 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (ongewijzigd) op € 1.256. De heffingsrente met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2002 is vastgesteld op € 8.202. De aanslagen premie Zfw en premie WAZ en de daarbij behorende beschikkingen heffingsrente zijn bij uitspraken op bezwaar van 6 februari 2009 gehandhaafd.

1.5 Belanghebbende is tegen alle hiervoor onder 1.4 genoemde uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen vervolgens gegrond verklaard en de aanslag IB/PVV verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.421, de aanslag premie Zfw verminderd tot een bedrag van € 192, de aanslag premie WAZ verminderd tot nihil en de beschikkingen heffingsrente met betrekking tot deze aanslagen dienovereenkomstig verminderd.

1.6 De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.7 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.8 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur. Gelijktijdig met onderhavige zaken zijn behandeld de zaken van de echtgenote van belanghebbende met rolnummers 10/00387 tot en met 10/00389.

1.9 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

Voor de feiten verwijst het Hof naar de door de Rechtbank vastgestelde feiten. In onderdeel 2 van haar uitspraak heeft de Rechtbank de feiten als volgt vastgesteld (waarbij eisers dient te worden gelezen als belanghebbende en zijn echtgenote en verweerder als de Inspecteur):

“Eisers (beiden geboren in 1947) exploiteren in de vorm van een maatschap een akkerbouwbedrijf/tuinbouwbedrijf aan de a-straat 1 te Q.

Het erf en de opstallen (woning en bedrijfsgebouwen) zijn in 1995 door eisers aangekocht en, wat betreft het bedrijf en opstallen, ingebracht in de maatschap. Het woonerf en de woning werden tot het privé-vermogen gerekend.

Op 1 januari 2001 vindt tussen de gemeente R en de gemeente Q een grenscorrectie plaats. Als gevolg daarvan komt het bedrijf van eisers in Q te liggen (voorheen was het bedrijf gelegen in S/gemeente R). Q heeft door de grenscorrectie een gebied van ruim 400 hectare verkregen. Deze grond zal gelet op de voorgenomen planologische bestemmingswijziging op termijn niet langer als agrarisch gebied worden aangemerkt.

In 2001 hebben eisers het erf en de opstallen gelegen aan de a-straat 1 te Q verkocht aan een projectontwikkelaar. Op 2002 heeft de juridische levering plaatsgevonden aan A B.V. te T tegen een vergoeding van in totaal € 730.359.

Ter zake van de verkoop is een boekwinst gerealiseerd van € 353.890 welk bedrag in de aangifte IB/PVV 2002 als een herinvesteringsreserve werd gepassiveerd.

Eisers zijn eind 2001 verhuisd naar het adres b-straat 1 te S.

In 2003 hebben eisers besloten chalets en luxe stacaravans te gaan verhuren aan derden. Deze chalets en stacaravans zijn gelegen op verschillende campings (van derden) in Nederland. Eisers verzorgen samen alle voorkomende werkzaamheden: de verhuur, het plaatsen alsmede het onderhouden en schoonmaken van deze objecten (hierna: de verhuuractiviteiten). Indien daar belangstelling voor bestaat kunnen huurders de objecten ook kopen in plaats van huren. Met deze werkzaamheden met betrekking tot de verhuuractiviteiten zijn twee tot drie dagen arbeid per week per persoon gemoeid.

In het boekjaar 2003/2004 zijn de volgende objecten aangekocht:

- op camping B te U vier stacaravans en drie chalets voor € 79.109,

- op camping C te V drie stacaravans voor € 35.922 en

- op camping D te W twee chalets voor € 68.000 en één stacaravan voor € 11.974.

In het daaropvolgende boekjaar zijn één chalet en vijf blokhutten op camping Het Vossenhol alsmede drie blokhutten op camping Padje Lanta en één blokhut op camping De Moesberg aangekocht voor een totaalbedrag van € 20.344.

Eisers staan ingeschreven in de Kamer van Koophandel bedrijfsnaam a en b X V.o.f. en hebben ten behoeve van de bekendheid en promotie een internetsite.

Begin 2003 is door verweerder een onderzoek ingesteld naar de gevolgen van de verkoop van het onroerend goed in 2001. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan het standpunt ingenomen dat de verhuuractiviteiten niet zijn aan te merken als onderneming als gevolg waarvan eisers geen gebruik kunnen maken van de toepassing van de herinvesteringsreserve (HIR) en de verhuiskostenaftrek.”

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is primair de vraag of de Inspecteur de correcties met betrekking tot de HIR en de verhuiskostenaftrek ten onrechte heeft aangebracht. Van belang daarbij is de vraag of de resultaten behaald met de activiteiten met betrekking tot de verhuur en verkoop van de chalets en stacaravans kwalificeren als winst uit onderneming. Met betrekking tot deze vraag is in geschil of belanghebbende en zijn echtgenote met het entameren van deze activiteiten in redelijkheid een positief resultaat hiervan mochten verwachten en, zo ja, of de opbrengsten moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming, als resultaat uit overige werkzaamheden of als voordeel uit sparen en beleggen. Tot slot is in geschil of belanghebbende recht heeft op toepassing van artikel 3.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001; hierna: Wet IB 2001 (verhuiskostenaftrek).

3.2 De Inspecteur beantwoordt bovenstaande vragen ontkennend, en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep.

3.3 Belanghebbende beantwoordt bovenstaande vragen bevestigend, stelt dat de opbrengsten moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Belanghebbende verdedigt dat de verhuuractiviteiten winst uit onderneming opleveren. De Inspecteur erkent dat verhuuractiviteiten zoals belanghebbende en zijn echtgenote die in 2003 zijn gestart, in het algemeen een bron van inkomen zullen zijn. De Inspecteur betwist uitdrukkelijk niet dat sprake is van een onderneming in objectieve zin, dat belanghebbende of zijn echtgenote (subjectief) de intentie hadden positieve resultaten te behalen met deze activiteiten, of dat zij met deze activiteiten deelnemen aan het economische verkeer. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op bepaalde feiten en omstandigheden, welke specifiek spelen in het geval van belanghebbende en zijn echtgenote, bij de start van de activiteiten redelijkerwijs (objectief) geen positief resultaat hiervan kon worden verwacht. De Inspecteur heeft als specifieke omstandigheden genoemd het feit dat belanghebbende noch zijn echtgenote enige ervaring hadden met betrekking tot de verhuur/verkoop van chalets/stacaravans, het feit dat de chalets/stacaravans verspreid waren over drie verschillende campings, alle wat verder gelegen van de woonplaats van belanghebbende en het feit dat het akkerbouwbedrijf van belanghebbende werd voortgezet, zodat relatief weinig tijd overbleef voor de verhuuractiviteiten. De Inspecteur heeft in dit verband ook gewezen op de tegenvallende resultaten behaald met de verhuuractiviteiten.

4.2 Belanghebbende heeft hieromtrent onder meer gesteld dat de verhuuractiviteiten vooral arbeidsintensief waren in perioden dat het akkerbouwbedrijf minder druk was en dat in die zin de activiteiten verricht voor het akkerbouwbedrijf niet ten koste zijn gegaan van de (opbrengsten in verband met) de verhuuractiviteiten. Gelet op deze gemotiveerde betwisting door belanghebbende acht het Hof het aannemelijk dat de akkerbouwactiviteiten van belanghebbende en zijn echtgenote de resultaten behaald met de verhuuractiviteiten niet negatief hebben beïnvloed en bij de start van de activiteiten dit ook niet objectief te verwachten was.

4.3 Het Hof is verder van oordeel dat niet kan worden gesteld dat, indien een onderneming wordt gestart, daarvan redelijkerwijs (objectief) geen positief resultaat kan worden verwacht op de enkele grond dat de persoon die de onderneming start geen ervaring heeft in de branche. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat in de specifieke branche waarin belanghebbende en zijn echtgenote hun activiteiten zijn gestart zulks anders is. Ook de omstandigheid dat de chalets/stacaravans verspreid waren over drie campings welke wat verder van de woonplaats van belanghebbende gelegen zijn brengt naar het oordeel van het Hof niet mee dat bij de start van de verhuuractiviteiten (objectief) geen positief resultaat kon worden verwacht. Alle campings zijn gelegen binnen een uur reisafstand van de woonplaats van belanghebbende. Op geen enkele wijze is aannemelijk gemaakt dat, of op welke wijze deze afstand de resultaten negatief heeft beïnvloed.

4.4 Niet in geschil is dat van verhuur van chalets/stacaravans in beginsel een positief resultaat kan worden verwacht. Het Hof is van oordeel dat zulks in het geval van belanghebbende en zijn echtgenote niet anders is. Hetgeen de Inspecteur aan specifiek voor belanghebbende en zijn echtgenote geldende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd acht het Hof, gelet op het bovenstaande, daartoe onvoldoende.

4.5 Subsidiair verdedigt de Inspecteur dat de opbrengsten in box 3 vallen, dan wel moeten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank op goede gronden met juistheid geoordeeld dat de activiteiten kwalificeren als een onderneming. Het Hof neemt dat oordeel over en maakt de daartoe gebezigde gronden tot de zijne.

4.6 Niet in geschil is dat in dat geval de correctie met betrekking tot de HIR ten onrechte is aangebracht.

4.7 Met betrekking tot de verhuiskosten heeft belanghebbende ter zitting onweersproken gesteld dat aan de beslissing (genomen bij de start van de akkerbouwonderneming) om dichtbij het akkerbouwbedrijf te gaan wonen zakelijke motieven ten grondslag lagen. Niet in geschil is dat ook aan de beslissing in 2001 tot verkoop van de onroerende zaken behorend tot het ondernemingsvermogen van het akkerbouwbedrijf zakelijk was. Ook niet in geschil is dat belanghebbende in 2002 de verwachting had en mocht hebben dat op relatief korte termijn het bij de verkoop voorbehouden gebruiksrecht zou eindigen en dat belanghebbende en zijn echtgenote om die reden zijn verhuisd. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat de verhuizing zijn oorsprong vond in een in de privé-sfeer gelegen verandering van levenspositie.

4.8 Gelet op het bovenstaande is het Hof van oordeel dat zakelijke motieven in overwegende mate ten grondslag hebben gelegen aan de verhuizing in 2002, zodat belanghebbende aanspraak kan maken op de verhuiskostenaftrek. Het Hof betrekt bij dit oordeel het feit dat de verkoop in 2001 van het tot het ondernemingsvermogen behorende deel van de onroerende zaken en het tot het privé-vermogen behorende deel van de onroerende zaken met elkaar samenhingen. Het Hof betrekt eveneens bij dit oordeel dat aannemelijk is dat de met de projectontwikkelaar overeengekomen verkoopprijs positief is beïnvloed door de bereidheid van belanghebbende om te verhuizen.

Slotsom

Het hiervoor overwogene brengt mee dat het hoger beroep ongegrond is.

5. Proceskosten

Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Gelet op artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen hiervoor in aanmerking de door belanghebbende gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het Hof is van oordeel dat de onderhavige zaken samenhangen met de zaken met rolnummer 10/00387, 10/00388 en 10/00389. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op de helft van € 1.311 (1 punt voor het opstellen van het verweerschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting maal € 437 maal factor 1,5 wegens 4 of meer samenhangende zaken), te weten € 655,50.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 655,50, en

- bepaalt dat van de Staat op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 448.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. S.C.W. Douma, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.

De beslissing is op 27 april 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(N. ten Broek) (R.A.V. Boxem)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 april 2011

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.