Home

Gerechtshof Arnhem, 03-05-2011, BQ5194, 10/00136 en 10/00360

Gerechtshof Arnhem, 03-05-2011, BQ5194, 10/00136 en 10/00360

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
3 mei 2011
Datum publicatie
20 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BQ5194
Zaaknummer
10/00136 en 10/00360

Inhoudsindicatie

Algemeen.

Volgen van aangifte in bepaald jaar in combinatie met wijziging van soort aangiftebiljet niet voldoende voor geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummers 10/00136 en 10/00360

uitspraakdatum: 3 mei 2011

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraken van de rechtbank Arnhem van 18 februari 2010, nummer AWB 09/1808 en van 22 juli 2010, nr. AWB 10/1125

in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2005 en 2006 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.946 onderscheidenlijk € 39.344. Daarbij is voorts bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 1.068 respectievelijk € 456.

1.2. Deze aanslagen en beschikkingen zijn, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd.

1.3. De door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen zijn door rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.5. Tot de stukken van het geding behoren voorts de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben.

1.6. Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 14 april 2011 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.

1.7. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

1.8. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende was in de onderhavige jaren (2005 en 2006) in dienstbetrekking werkzaam bij de gemeente Z.

2.2. Sinds 1998 verricht hij onder de naam A de volgende activiteiten: het vervaardigen van geluidsopnamen en producties, het geven van adviezen inzake audiotechnische aspecten en de verhuur van studioruimten (hierna tezamen: de studio-activiteiten).

2.3. De studio-activiteiten hebben vanaf 1998 nimmer positieve resultaten gegenereerd voor belanghebbende.

2.4. Bij het vaststellen van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/premie VV) voor de jaren 1998 tot en met 2001 zijn de negatieve resultaten uit de studio-activiteiten als verlies uit onderneming in aanmerking genomen door de Inspecteur.

2.5. In februari 2003 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld met betrekking tot onder meer de IB/premie VV 2001. In het daarvan met dagtekening 26 februari 2003 opgemaakte rapport is onder meer het volgende vermeld:

‘De activiteit is gestart in 1998. Vanaf de start is het resultaat elk jaar negatief. Een positief resultaat is bij dezelfde activiteit onder dezelfde omstandigheden in de komende jaren waarschijnlijk niet te verwachten. Een globale berekening over 2002 komt uit op een verlies van plm. € 12.700. Gezien vorenstaande kan niet gesproken worden van een redelijkerwijs te verwachten voordeel. Tevens is geen sprake van een onderneming.

Afgesproken is

¦ dat vanaf 2002 de activiteit geen bron van inkomen is. Dit houdt in dat een negatief resultaat niet meer als een inkomensbestanddeel wordt geaccepteerd.

¦ dat de belastingplichtige elk jaar een berekening blijft maken van het resultaat. Indien binnen 5 jaar een positief resultaat, uiteraard uit dezelfde activiteit, wordt behaald kan deze worden verrekend met het niet verleende verlies over 2002 en volgende jaren.

¦ dat de belastingplichtige in de aangifte melding zal maken van de activiteit in de rubriek ‘Andere inkomsten uit arbeid”. Bij een negatief resultaat zal worden vermeld “Nihil”. Er zal naar dit verslag worden verwezen.’.

2.6. In de aangiften IB/premie VV voor de jaren 2002 en 2003 heeft belanghebbende geen aftrek geclaimd ter zake van negatieve resultaten uit de studio-activiteiten. In de bezwaarprocedures tegen de voor die jaren opgelegde aanslagen heeft hij alsnog aanspraak gemaakt op het in aanmerking nemen van verliezen uit de studio-activiteiten. Bij uitspraken op bezwaar van 25 januari 2006 heeft de Inspecteur die aanspraken – onder verwijzing naar het controlerapport – niet gehonoreerd.

2.7. In zijn aangifte IB/premie VV voor het jaar 2004 heeft belanghebbende ter zake van de studio-activiteiten een negatief resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven van € 19.385. De aanslag IB/premie VV 2004 is met dagtekening 7 september 2006 overeenkomstig de aangifte van belanghebbende aan hem opgelegd.

2.8. In zijn aangiften IB/premie VV voor de jaren 2005 en 2006 heeft belanghebbende wederom negatieve resultaten uit overige werkzaamheden vermeld (€ 18.558 respectievelijk € 7.672) ter zake van de studio-activiteiten. Bij het vaststellen van de aanslagen voor die jaren heeft de Inspecteur die negatieve resultaten niet in aanmerking genomen.

2.9. Voor de jaren 1998 tot en met 2003 heeft belanghebbende telkens zogenoemde O-biljetten ingediend, zijnde aangiftebiljetten voor ondernemers. Vanaf 2004 heeft hij zogenoemde H-biljetten ingediend, zijnde biljetten voor particulieren.

2.10. Tegen het niet in aanmerking nemen van de negatieve resultaten uit de studio-activiteiten van de jaren 2005 en 2006 heeft belanghebbende vergeefs bezwaar en beroep aangetekend.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende op grond van het vertrouwensbeginsel recht heeft op aftrek van de hiervóór genoemde bedragen van € 18.558 en € 7.672 ter zake van de in 2005 en 2006 gerealiseerde negatieve resultaten uit de studio-activiteiten. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraken van de Rechtbank, die van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslagen tot aanslagen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.721 respectievelijk € 31.400.

3.4. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de door belanghebbende verrichte studio-activiteiten geen bron van inkomen vormen, zodat op grond van een juiste wetstoepassing de negatieve resultaten uit de studio-activiteiten niet in aanmerking kunnen worden genomen.

4.2. Niettemin zijn, aldus belanghebbende, die negatieve resultaten voor de onderwerpelijke jaren aftrekbaar, omdat de Inspecteur met de aanslagregeling voor het jaar 2004 bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat de negatieve inkomsten uit de studio-activiteiten als negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking kunnen worden genomen. De Inspecteur heeft dit gemotiveerd weersproken.

4.3. Vooropgesteld in dit verband moet worden dat van een toezegging door de Inspecteur dat de negatieve inkomsten uit de studio-activiteiten als (negatief) resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking kunnen worden genomen geen sprake is. De kwestie van de negatieve inkomsten uit de studio-activiteiten is in de voor het jaar 2004 ingediende aangifte niet uitdrukkelijk en gemotiveerd door belanghebbende aan de orde gesteld. Evenmin zijn daarover in het kader van de aanslagregeling voor het jaar 2004 tussen partijen besprekingen gehouden of correspondentie gevoerd.

4.4. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor in rechte te beschermen vertrouwen meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de inspecteur in een jaar of zelfs gedurende een aantal jaren bij het regelen van de aanslag op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd (vgl. onder meer HR 13 december 1989, nr. 25077, BNB 1990/119).

4.5. Belanghebbende heeft gesteld dat het aanvaarden van het verlies bij het vaststellen van de aanslag voor het jaar 2004 in combinatie met de verandering van het aangiftebiljet voor dat jaar – tot en met 2003 werd door hem een ondernemersbiljet ingediend en vanaf 2004 een biljet voor particulieren – bij hem de indruk heeft gewekt dat het aanvaarden van de negatieve inkomsten bij het vaststellen van de aanslag voor het jaar 2004 berustte op een bewuste standpuntbepaling van de Inspecteur.

4.6. Met de Inspecteur is het Hof van oordeel dat die omstandigheden niet ertoe kunnen leiden dat het in de beleving van belanghebbende door de Inspecteur gewekte vertrouwen in rechte moet worden beschermd. De door belanghebbende aangesneden ‘biljettenwissel’ kan in het licht van de voorgeschiedenis van partijen immers bij hem redelijkerwijs niet de indruk hebben gewekt dat het aanvaarden van de negatieve inkomsten voor het jaar 2004 weloverwogen is geschied door de Inspecteur. In het op 26 februari 2003 gedagtekende rapport van het bij belanghebbende gehouden boekenonderzoek is immers nadrukkelijk vermeld dat de studio-activiteiten vanaf 2002 geen bron van inkomen meer vormen, hetgeen – zoals in het rapport is verwoord – betekent dat een negatief resultaat niet meer als een inkomensbestanddeel wordt geaccepteerd. Voorts is belanghebbende in het kader van de bezwaarprocedure voor de jaren 2002 en 2003 op 25 januari 2006 – derhalve vóór het vaststellen van de aanslag IB 2004 – medegedeeld, onder verwijzing naar het controlerapport, dat de negatieve inkomsten uit de studio-activiteiten niet in aanmerking worden genomen, omdat geen sprake is van een bron van inkomen. Gelet hierop, kan belanghebbende zich te dezen naar het oordeel van het Hof niet met vrucht op toepassing van het vertrouwensbeginsel beroepen. Hetgeen hij overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af.

4.7. Het hoger beroep van belanghebbende wordt mede geacht te zijn gericht tegen de beschikkingen heffingsrente. Belanghebbende heeft geen afzonderlijke grieven tegen deze beschikkingen aangevoerd. Nu de onderhavige aanslagen worden gehandhaafd, bestaat in zoverre geen grond voor vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente. Ook overigens is het Hof niet gebleken dat de heffingsrente ten onrechte in rekening is gebracht.

4.8. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraken van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2011.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 3 mei 2011

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.