Gerechtshof Arnhem, 03-05-2011, BQ5226, 10-00464
Gerechtshof Arnhem, 03-05-2011, BQ5226, 10-00464
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 3 mei 2011
- Datum publicatie
- 20 mei 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2011:BQ5226
- Zaaknummer
- 10-00464
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting.
Parkeren op tot de openbare weg behorende eigen grond is belast. Onmiddellijk laden en lossen niet aannemelijk.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 10/00464
uitspraakdatum: 3 mei 2011
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 22 september 2010, nummer AWB 09/1395,
in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Enschede (hierna: de Ambtenaar).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De Ambtenaar heeft belanghebbende een op 19 februari 2009 gedagtekende naheffingsaanslag ten bedrage van € 52 opgelegd.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Almelo (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende bijgestaan door A, alsmede de Ambtenaar.
1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Op 19 februari 2009 om 12.56 uur heeft parkeercontroleur B (hierna: de parkeercontroleur) geconstateerd dat belanghebbendes personenauto, merk C, type D met kenteken AA-BB-00 stilstond aan de a-straat, gelegen tussen de b-straat en de c-straat te Enschede, zonder dat belanghebbende daarbij aanwezig was. De plek waar de auto stilstond bevindt zich op de openbare weg, maar behoort tot een stuk grond waarvan belanghebbende de eigenaar is.
2.2 De in 2.1 bedoelde plaats is door het college van burgemeester en wethouders (hierna: B en W) van de gemeente Enschede met toepassing van artikel 225 van de Gemeentewet en artikel 8 van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2007 van de gemeente Enschede (hierna: de Verordening) aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
2.3 Ten tijde van een controle op voormeld tijdstip had belanghebbende geen parkeerbelasting betaald en was in het motorrijtuig evenmin een parkeervergunning aangebracht. Op grond van deze constatering heeft de parkeercontroleur belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
2.4 De parkeercontroleur heeft in een op 26 januari 2010 gedagtekende verklaring het volgende, voor zover in dezen van belang, vermeld:
“Op 19 februari 2009 heb ik, parkeercontroleur B, aan de a-straat een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd terzake een rode C met het kenteken AA-BB-00.
(…)
Ik kan mij het geval goed herinneren. Het voertuig stond geparkeerd op een normale parkeerplaats en er was geen sprake van een situatie van laden en lossen. Omdat niet was voldaan aan de parkeerbelastingplicht heb ik daarom een naheffingsaanslag opgelegd”.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of aan belanghebbende terecht de naheffingsaanslag parkeerbelasting is opgelegd.
3.2 Belanghebbende neemt het standpunt in dat hij geen parkeerbelasting is verschuldigd omdat hij stond te laden en/of te lossen. Voorts neemt belanghebbende het standpunt in dat de Ambtenaar niet bevoegd is tot het heffen van parkeerbelasting ter zake van het parkeren van een voertuig op het onder 2.1 genoemde stuk grond waarvan hij zelf eigenaar is.
3.3 De Ambtenaar neemt het standpunt in dat het voertuig stond geparkeerd op de genoemde locatie. Hij betwist dat er sprake was van een situatie van onmiddellijk laden en lossen. Met betrekking tot de omstandigheid dat de parkeerplaats is gelegen op een stuk grond waarvan belanghebbende eigenaar is, stelt de Ambtenaar dat de openbare weg, waarvan de parkeerplaats op het stuk grond van belanghebbende deel uitmaakt, wordt onderhouden door de gemeente.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5 Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag.
3.6 De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Tegenover de op schrift gestelde constatering van de parkeercontroleur herhaalt belanghebbende in hoger beroep zijn stelling dat hij op het in 2.1 bedoelde tijdtip op de daar bedoelde plaats stond te laden en/of te lossen. Voorts heeft hij ter zitting van het Hof verklaard dat de auto niet stond geparkeerd in een van de parkeervakken op zijn stuk grond, doch bij zijn garage waar hij het makkelijkste kon lossen.
4.2 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder de naam parkeerbelasting een belasting geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door B en W te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
4.3 Ingevolge artikel 2, aanhef en onder c, van de Verordening wordt voor de toepassing van deze verordening onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
4.4 Uit artikel 2, aanhef en onder c, van de Verordening volgt dat een geval van “parkeren” zich niet voordoet indien sprake is van onmiddellijk laden of lossen van goederen. Volgens vaste jurisprudentie dient onder ‘laden of lossen’ te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is (Hoge Raad 15 juli 1993, nummer 92-93-V, LJN AA2760, BNB 1999/257).
, en 12 mei 1999, nummer 33.286,4.5 Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat belanghebbende, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van de controle van onmiddellijk laden en lossen sprake was. De door A ter zitting van het Hof afgelegde verklaring maakt dat niet anders. Naar het oordeel van het Hof hebben belanghebbende en A onvoldoende concrete en specifieke feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan de conclusie is gerechtvaardigd dat ten tijde van de controle sprake was van onmiddellijk laden en lossen. Voorts acht het Hof, gelet op de schriftelijke verklaring van de parkeercontroleur, het aannemelijk dat het voertuig in een van de parkeervakken op het stuk grond van belanghebbende stond geparkeerd. Het belastbare feit heeft zich derhalve voorgedaan.
4.6 Artikel 225 van de Gemeentewet geeft de gemeente de bevoegdheid tot het heffen van parkeerbelasting ter zake van het parkeren van een voertuig op binnen de gemeente gelegen en voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten.
4.7 In de parlementaire geschiedenis van artikel 225 (toen nog artikel 276a) van de Gemeentewet is onder meer het volgende opgemerkt:
'De belasting wordt immers niet geheven omdat geparkeerd wordt op gemeentelijke grond (ze kan in voorkomende gevallen ook geheven worden ook al is de grond geen gemeentelijk eigendom), maar ter bevordering van een effectieve parkeerregulering. In de definitie van parkeren van het tweede lid van artikel 276a wordt dan ook, in aansluiting op de Wegenverkeerswet, gesproken over "voor het openbare verkeer openstaande terreinen of weggedeelten.”' (Memorie van Antwoord, Kamerstukken 19.405 nr. 6, pag. 7),
en
'Bovendien kan de gemeente uiteraard niet zo maar belasting heffen op terreinen die zij niet zelf in eigendom of beheer heeft. Daarvoor is de instemming van de eigenaar noodzakelijk.' (Memorie van Antwoord, Kamerstukken 19.405 nr. 6, pag. 25).
4.8 In zijn arrest van 19 september 2008, nummer 42.164, LJN: BF 1212, BNB 2009/2, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de bepalingen in de Gemeentewet over de parkeerbelasting en de op grond daarvan vastgestelde verordeningen geen inbreuk (kunnen) maken op het meest omvattende recht van de eigenaar op een zaak en dat dit meest omvattende recht leidt tot een verzetmogelijkheid en niet een toestemmingsvereiste. De Hoge Raad heeft dienaangaande overwogen: “Een en ander brengt mee dat de eigenaar zich in beginsel met succes kan verzetten tegen parkeerheffing ter zake van parkeren op zijn terrein of weggedeelte, en dat de gemeente in geval van zulk verzet de stelplicht en bewijslast draagt van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat zij niettemin tot heffing bevoegd is, bijvoorbeeld doordat zij over het desbetreffende terrein of weggedeelte een beheer heeft waaruit de bevoegdheid tot parkeerheffing voortvloeit.”
4.9 Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende zich heeft verzet tegen parkeerheffing ter zake van het parkeren op zijn stuk grond.
4.10 Ingevolge artikel 16 van de Wegenwet heeft de gemeente te zorgen dat, behoudens enkele hier niet ter zake doende uitzonderingen, de binnen haar gebied liggende wegen in goede staat verkeren. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat de openbare weg, waarvan de parkeerplaatsen op het stuk grond dat hij in eigendom heeft deel uitmaakt, reeds gedurende een groot aantal jaren door de gemeente wordt onderhouden.
4.11 Gelet hierop is het Hof van oordeel dat de gemeente over het onderhavige weggedeelte een beheer heeft als bedoeld in 4.8 hiervoor, waaruit de bevoegdheid tot parkeerheffing voortvloeit.
4.12 Nu het belastbare feit zich heeft voorgedaan, de Ambtenaar bevoegd was de onderhavige parkeerbelasting te heffen en de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan, is de onderhavige naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd.
4.13 Belanghebbendes grief dat de gemeente Enschede inkomsten die zij verwerft door zijn grond te exploiteren hem ten onrechte onthoudt, is van civielrechtelijke aard. De belastingrechter is niet bevoegd in een dergelijk geschil te oordelen. Deze grief blijft dan ook buiten behandeling.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 3 mei 2011 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts) (M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.