Gerechtshof Arnhem, 05-07-2011, BR1283, 11-00012
Gerechtshof Arnhem, 05-07-2011, BR1283, 11-00012
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 5 juli 2011
- Datum publicatie
- 12 juli 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2011:BR1283
- Zaaknummer
- 11-00012
Inhoudsindicatie
Mrb. Verzuimboete.
Geen AVAS wegens ingewikkelde regelgeving inrichtingseisen bestelauto’s.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 11/00012
uitspraakdatum: 5 juli 2011
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 30 november 2010, nummer AWB 10/1, in het geding tussen de Inspecteur
en
X te Z (hierna: belanghebbende).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is met dagtekening 9 oktober 2009 ter zake van het motorrijtuig met het kenteken 00-AA-BB (hierna: het motorrijtuig) over het tijdvak 13 juli 2008 tot en met 12 juli 2009 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting van € 2.797 opgelegd. Tegelijkertijd is hem bij beschikking een verzuimboete (hierna: de boete) van 100 percent van de nageheven belasting, derhalve eveneens € 2.797, opgelegd.
1.2 Belanghebbende heeft bij brief van 13 oktober 2009 zowel tegen de naheffingsaanslag als de boete bezwaar gemaakt.
1.3 De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 20 november 2009 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.4 Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende – na intrekking ter zitting van de beroepsgrond dat het motorrijtuig voldeed aan de criteria voor een personenauto – bij uitspraak van 30 november 2010 met betrekking tot de nageheven belasting ongegrond verklaard, het beroep tegen de boete gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de boetebeschikking vernietigd en de boetebeschikking vernietigd.
1.5 De Inspecteur heeft bij brief van 7 januari 2011, ingekomen bij het Hof op 10 januari 2011, tegen voornoemde uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is gemotiveerd bij brief 14 februari 2011, ingekomen bij het Hof op 15 februari 2011. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.6 De Inspecteur heeft een conclusie van repliek ingediend en belanghebbende een conclusie van dupliek.
1.7 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier, dat op deze zaak betrekking heeft.
1.8 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2011 te Arnhem. Daarbij is de Inspecteur verschenen, alsmede de gemachtigde van belanghebbende.
1.9 Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De feiten
2.1 Belanghebbende staat vanaf 4 juli 2008 geregistreerd als houder van het motorrijtuig, merk A. Bij een controle van het motorrijtuig op 5 juli 2009 hebben ambtenaren van de Belastingdienst/P geconstateerd dat het motorrijtuig zich op de openbare weg bevond en dat de laadruimte van het motorrijtuig met dubbele cabine was uitgerust met een overkapping die rondom was voorzien van ramen waardoor de laadruimte niet (meer) voldeed aan het in artikel 3 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) en de daarop gebaseerde regelingen gestelde vereiste van een hoogte van 130 centimeter. Op grond van artikel 33 van de Wet MRB is de te weinig betaalde belasting nageheven. De Inspecteur heeft ingevolge artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto § 34, lid 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB 1998) een verzuimboete opgelegd van 100 percent van de nageheven belasting.
2.2 Met betrekking tot de opgelegde boete heeft de Rechtbank geoordeeld dat in het onderhavige geval geen sprake is van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) omdat het belanghebbende is aan te rekenen dat hij bij de verkeerde - dat wil zeggen voor de Wet MRB onbevoegde - instantie(s) informatie heeft ingewonnen. De Rechtbank heeft de boete evenwel passend noch geboden geacht, met de redengeving dat belanghebbende te goeder trouw mocht vertrouwen op de door de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: de RDW) verstrekte inlichtingen.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de boete van 100 percent moet worden verminderd. De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend en belanghebbende bevestigend.
3.2 Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. Met name betoogt de Inspecteur in hoger beroep dat – zo begrijpt het Hof zijn betoog – alleen bij avas de mogelijkheid bestaat om de boete geheel te laten vervallen, behoudens de mogelijkheid de boete te matigen of te laten vervallen op grond van bijzondere omstandigheden. De Inspecteur meent dat in het onderhavige geval geen sprake is van avas of bijzondere omstandigheden die een matiging of het laten vervallen van de boete rechtvaardigen. Belanghebbende bestrijdt dit.
3.3 Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting. Onder meer heeft belanghebbendes gemachtigde ter zitting van het Hof desgevraagd verklaard dat het verweer in hoger beroep – voor zover daarin een beroep op het vertrouwensbeginsel zou kunnen worden gelezen – uitsluitend ziet op het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank aangaande de boete.
3.4 De Inspecteur concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank onder handhaving van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Het Hof stelt voorop dat de motorrijtuigenbelasting een aangiftebelasting is en dat de houder van een motorrijtuig verantwoordelijk is voor het doen van de juiste aangifte. Dit brengt mee dat belanghebbende als houder van het motorrijtuig niet alleen bij de aanschaf van het motorrijtuig in juli 2008 doch ook later - voor zover pas op een later moment de onder 2.1 beschreven overkapping is aangebracht - zich ervan had moeten vergewissen of het motorrijtuig voldeed aan de inrichtingseisen die de fiscale wetgeving stelt aan de gebruikmaking van de regeling om in aanmerking te komen voor het lage tarief voor bestelauto’s voor ondernemers.
4.2 Op de regel dat de enkele overtreding van de wettelijke bepaling voldoende is voor het opleggen van een verzuimboete, is in de jurisprudentie een uitzondering gemaakt voor de situatie dat een belastingplichtige geen enkel verwijt kan worden gemaakt (zie onder meer HR 15 juni 2007, nr. 42 687, LJN BA7184, BNB 2007/251). Belanghebbende stelt in dit verband dat de regelgeving op het gebied van de motorrijtuigenbelasting ingewikkeld is, dat hij op meerdere momenten bij verschillende instanties inlichtingen heeft ingewonnen waarop hij heeft mogen vertrouwen en dat hij – na telefonisch inwinnen van inlichtingen bij de heer Jacobs van de Belastingdienst en het raadplegen van de website van de Belastingdienst – alleen maar meer in verwarring is gebracht. Op grond daarvan meent hij dat de Rechtbank de boete terecht heeft laten vervallen.
4.3 De door belanghebbende gestelde omstandigheden geven het Hof – anders dan de Rechtbank – geen aanleiding de onderhavige boete te matigen of deze te laten vervallen. Het betoog van belanghebbende dat de betreffende regelgeving ingewikkeld is, vormt daarvoor op zichzelf gezien geen reden. Ook zijn betoog dat hij zeer veel moeite heeft gedaan om inlichtingen te verkrijgen respectievelijk dat hij daardoor nog meer in verwarring is gebracht baat hem niet nu de door hem ingewonnen inlichtingen òf afkomstig zijn van niet ter zake bevoegde instanties (de RDW en de garage die de APK-keuring verrichte) òf eerst bij het fiscaal bevoegde gezag zijn ingewonnen nadat de naheffingsaanslag was opgelegd. Het telefonisch contact met de heer Jacobs van de Belastingdienst heeft immers – wat er zij van de stelling van belanghebbende dat deze zou hebben verklaard dat er in zijn geval sprake zou zijn van een (open) bestelwagen – eerst op 23 oktober 2009, derhalve na het opleggen van de naheffingsaanslag en boete, plaatsgevonden. Van een belastingplichtige die gebruik wil maken van een gunstige regeling mag worden verwacht dat hij zich voorafgaande aan het belastbare feit laat informeren door de juiste fiscale instantie en dat hij zich bij onduidelijkheden extra inspanningen getroost om de reikwijdte van die regeling te doorgronden. Van avas is naar het oordeel van het Hof in het onderhavige geval geen sprake noch van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot matiging of het doen vervallen van de boete.
4.4 De onderhavige boete is voorts niet is opgelegd in strijd met enige wettelijke bepaling dan wel in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Ook overigens acht het Hof de boete passend en geboden.
Slotsom
Gelet op het vooroverwogene is het hoger beroep gegrond.
5. Proceskosten
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank ter zake van de boetebeschikking, de proceskostenveroordeling en het griffierecht; en
- verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep tegen de boetebeschikking ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. M.C.M. de Kroon, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. B.F.A. van Huijgevoort, raadsheren, in aanwezigheid van mr. N. ten Broek als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2011.
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen. Namens haar heeft mr. C.M. Ettema de uitspraak mede-ondertekend.
De griffier, Namens de voorzitter,
(N. ten Broek) (C.M. Ettema)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 juli 2011
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.