Gerechtshof Arnhem, 05-07-2011, BR1285, 10-00557
Gerechtshof Arnhem, 05-07-2011, BR1285, 10-00557
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 5 juli 2011
- Datum publicatie
- 12 juli 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2011:BR1285
- Zaaknummer
- 10-00557
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Advocaatkosten voor bestrijding ontslag op staande voet zijn niet aftrekbaar.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 10/00557
uitspraakdatum: 5 juli 2011
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 november 2010, nummer AWB 09/4831
in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.404. Daarbij is voorts bij beschikking € 1.535 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. De aanslag en beschikking heffingsrente zijn, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gehandhaafd door de Inspecteur.
1.3. Het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6. Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 23 juni 2011 te Arnhem. Aldaar is verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.
1.7. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.8. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende was in dienstbetrekking werkzaam bij de vennootschap A B.V. te Q. Belanghebbende is op staande voet ontslagen door zijn werkgeefster.
2.2. Belanghebbende heeft het ontslag op staande voet aangevochten in een kortgedingprocedure. Hij heeft zich daarbij laten bijstaan door een – in het arbeidsrecht gespecialiseerde – advocaat. De kosten van de advocaat beliepen een bedrag van € 24.966. Dit bedrag is in het onderhavige jaar (2006) door belanghebbende aan de advocaat betaald.
2.3. De kortgedingrechter heeft het ontslag op staande voet teruggedraaid. De advocaatkosten zijn voor rekening van belanghebbende gebleven. Belanghebbende heeft – vanuit kostenoverwegingen – ervan afgezien een zogenoemde bodemprocedure te voeren.
2.4. Als gevolg van het vonnis in kort geding heeft belanghebbende in 2006 van A B.V. een bedrag van € 7.155 aan (achterstallig) loon ontvangen. Voorts heeft belanghebbende een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontvangen.
2.5. Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2006 de advocaatkosten ten bedrage van € 24.966 in aftrek gebracht op zijn inkomen uit werk en woning.
2.6. Bij het vaststellen van de onderwerpelijke aanslag heeft de Inspecteur de advocaatkosten niet in aftrek aanvaard. Hiertegen heeft belanghebbende vergeefs bezwaar bij de Inspecteur en beroep bij de Rechtbank aangetekend.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of de advocaatkosten door belanghebbende in aftrek op het inkomen uit werk en woning kunnen worden gebracht. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank, die van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.438.
3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De onderhavige advocaatkosten betreffen kosten die door belanghebbende zijn gemaakt tot verwerving of behoud van inkomsten die uit dienstbetrekking worden genoten. In het jargon van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 gaat het om ‘beroepskosten’. De Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) biedt – behoudens de reisaftrek – geen mogelijkheid tot aftrek van zogenoemde beroepskosten, ook niet als het gaat om kosten die een werknemer maakt in verband met een arbeidsconflict met zijn werkgever, zoals proceskosten en kosten van rechtsbijstand. De vraag of voor de uit een arbeidsconflict met de werkgever voortvloeiende juridische kosten van een werknemer een bijzondere aftrekmogelijkheid in de Wet IB 2001 moest worden gecreëerd, is in de parlementaire behandeling van de Wet IB 2001 uitdrukkelijk aan de orde geweest. De opmerkingen daarover bij die parlementaire behandeling hebben echter niet tot wijziging van het wetsvoorstel geleid (vgl. HR 10 augustus 2007, nr. 41.000, LJN AZ4768, BNB 2008/88). Deswege kunnen zogenoemde beroepskosten onder de Wet IB 2001 niet, ook niet als het gaat om kosten van juridische bijstand in het kader van een ontslag op staande voet, in aftrek worden gebracht. De wettelijke uitsluiting van aftrek van beroepskosten is volgens de Hoge Raad niet discriminatoir (HR 8 juli 2005, nr. 39.870, LJN AQ7212, BNB 2005/310 en HR 10 augustus 2007, nr. 41.000, LJN AZ4768, BNB 2008/88).
4.2. Belanghebbende betwist terecht niet dat de onderhavige kosten niet als een persoonsgebonden aftrekpost in aanmerking kunnen worden genomen.
4.3. Belanghebbende herhaalt in hoger beroep zijn door de Rechtbank verworpen stelling dat het niet in aftrek aanvaarden van de onderhavige advocaatkosten in strijd komt met het tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur behorende vertrouwensbeginsel.
4.4. In zoverre belanghebbende zich daarbij beroept op uitlatingen van zijn advocaat en het UWV faalt zulks, reeds omdat de Inspecteur niet is gebonden aan door een advocaat onderscheidenlijk het UWV gedane uitlatingen.
4.5. Voor zover belanghebbende zich in dat verband beroept op uitlatingen van medewerkers van de Belastingtelefoon, dient te worden vooropgesteld dat – gelet op de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur,– op belanghebbende de last rust aannemelijk te maken dat de medewerkers van de Belastingtelefoon hem – expliciet – hebben medegedeeld dat advocaatkosten ter zake van een ontslag op staande voet als beroepskosten aftrekbaar zijn. Hierin is belanghebbende naar het oordeel van het Hof evenwel niet geslaagd. Reeds hierom faalt het beroep van belanghebbende op door medewerkers van de Belastingtelefoon gewekte verwachtingen.
4.6. De Rechtbank heeft terecht beslist dat de onderwerpelijke advocaatkosten niet in aftrek kunnen worden toegelaten. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af.
4.7. Het hoger beroep wordt mede geacht te zijn gericht tegen de in rekening gebrachte heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige grieven aangevoerd tegen de beschikking heffingsrente. Ambtshalve is het Hof niet gebleken dat de heffingsrente in strijd met enige rechtsregel in rekening is gebracht.
Slotsom
Het hoger beroep is ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2011.
De griffier, De voorzitter,
(N. ten Broek) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 6 juli 2011.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.