Home

Gerechtshof Arnhem, 16-08-2011, BR6631, 11-00382

Gerechtshof Arnhem, 16-08-2011, BR6631, 11-00382

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
16 augustus 2011
Datum publicatie
2 september 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BR6631
Zaaknummer
11-00382

Inhoudsindicatie

Algemeen.

Inspecteur is gebonden aan gedane toezegging tot vermindering van de aanslag.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 11/00382

uitspraakdatum: 16 augustus 2011

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem van 5 april 2011, nummer AWB 10/2468, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd.

1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.

1.3. Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4. Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 12 mei 2011 ter griffie ingekomen.

1.5. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2011 te Arnhem. Belanghebbende is daar verschenen, alsmede de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1. Met dagtekening 31 januari 2008 is aan belanghebbende voor het jaar 2008 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.155 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 36.507.

2.2. De Inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd aangifte te doen door hem met dagtekening 28 februari 2009 een zogenoemd E biljet toe te zenden.

2.3. Met dagtekening 18 maart 2009 schreef belanghebbende aan de Inspecteur onder meer:

“ Medio februari jl. verzocht ik bij de Belasting Telefoon om een P aangifte, welke aangifte binnen 10 dagen aan mij toegestuurd zou worden. Tot op heden evenwel niets ontvangen.

Desgevraagd deelde Uw medewerker mij mede, dat de door mij ontvangen E aangifte nog niet weggegooid moest worden voor het geval zou blijken, dat de E aangifte toch door mij moet worden ingevuld.

In verband met de ras naderende 1 april datum verzoek ik mij liefst per omgaande schriftelijk hierover uitsluitsel te geven: E aangifte of P aangifte.”

2.4. Belanghebbende heeft aangifte gedaan door het E-biljet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud ingevuld en ondertekend met dagtekening 25 maart 2009 in te leveren.

2.5. Met dagtekening 28 februari 2009 zendt de Inspecteur aan belanghebbende een zogenoemd P-biljet. Belanghebbende ontvangt dit biljet op 28 maart 2009.

2.6. Met dagtekening 11 juni 2009 vermindert de Inspecteur de hiervoor onder 2.1 vermelde voorlopige aanslag in overeenstemming met de hiervoor onder 2.4 vermelde aangifte E tot een voorlopige aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.375 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil.

2.7. Met dagtekening 24 juli 2009 zendt belanghebbende het hiervoor onder 2.5 vermelde aangiftebiljet P ingevuld en ondertekend aan de Inspecteur.

2.8. Met dagtekening 27 november 2009 is aan belanghebbende voor het jaar 2008 een (nadere) voorlopige aanslag opgelegd en is bij beschikking € 568 heffingsrente in rekening gebracht. Deze voorlopige aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.155 belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 36.507.

2.9. Met dagtekening 4 februari 2010 is aan belanghebbende de in geding zijnde aanslag opgelegd. Deze aanslag is berekend naar dezelfde belastbare inkomens als de hiervoor onder 2.8 vermelde (nadere) voorlopige aanslag.

2.10. Bij brief van 1 maart 2010 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de onder 2.9 vermelde aanslag en de hiervoor onder 2.8 vermelde beschikking heffingsrente.

2.11. Naar aanleiding van het bezwaarschrift schrijft (A namens) de Inspecteur met dagtekening 16 april 2010 aan belanghebbende onder meer:

“ Omdat al een definitieve aanslag is vastgesteld, zal ik in verband met uw bezwaarschrift het verzamelinkomen nader vaststellen op € 56.564 (box 1 € 20.057 en box 3 € 36.507) rekening houdend met de aftrek giften. ”

2.12. In de uitspraak op bezwaar schrijft (A namens) de Inspecteur met dagtekening 4 juni 2010 aan belanghebbende onder meer:

“ Allereerst uw aangifte inkomstenbelasting premie volksverzekering 2008 met dagtekening 25 maart 2009. (…) De voorlopige aanslag is op basis van deze aangifte (…) verminderd (…). De aanslag is vastgesteld conform de aangifte (E-biljet). (…)

Bij de rubriek eigen woning constateer ik dat u ten onrechte uw tweede woning in Q heeft ingevuld in deze rubriek i.p.v. box 3 (…). Ik heb de tweede woning naar box 3 verplaatst. (…) Het vermogen wordt verhoogd met € 164.000. (…) Conclusie is dat de opgelegde voorlopige aanslagen bij nader inzien eerder te laag dan te hoog zijn opgelegd. ”

2.13. Bij de uitspraak op bezwaar stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende € 20.230 bedraagt en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen van € 43.074. De op basis daarvan berekende aanslag is hoger dan de aan belanghebbende opgelegde aanslag. Daarom handhaaft de Inspecteur de aanslag.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of aan belanghebbende twee maal een (definitieve) aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 is opgelegd en of de Inspecteur heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Voorts is de in rekening gebrachte heffingsrente in geschil.

3.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de opgelegde aanslag moet worden vernietigd omdat het ingediende P biljet naar zijn mening niet tot een aanslag kan leiden, want het dient alleen en uitsluitend ter correctie en aanvulling van de E-aangifte, aldus belanghebbende. Belanghebbende stelt dat hem voor het jaar 2008 twee aanslagen zijn opgelegd en dat is niet mogelijk. Daarom moet een keuze worden gemaakt, waarbij belanghebbende kiest voor de aanslag gebaseerd op de E aangifte. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het geschil gaat over welke aangifte de basis moet zijn voor het opleggen van de aanslag. Subsidiair beroept belanghebbende zich op het vertrouwensbeginsel. Belanghebbende verzoekt het Hof de aanslag, gebaseerd op de E aangifte, als enig juiste aanslag te legaliseren, de vergeten giftenaftrek alsnog op het belastbare inkomen in mindering te brengen en de beschikking heffingsrente te vernietigen.

3.3. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en vernietiging, subsidiair vermindering van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende wijst erop dat de Inspecteur in de uitspraak op het bezwaarschrift schrijft dat de aanslag is vastgesteld conform de aangifte, waarbij hij doelt op het besluit van 11 juni 2009 tot vermindering van de (eerste) voorlopige aanslag. Omdat de term aanslag duidt op de definitieve aanslag (zie artikel 2, derde lid, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen), geeft hij daarmee aan dat dat besluit van 11 juni 2009 een definitieve aanslag is, aldus belanghebbende. De Inspecteur was dan niet bevoegd nadien, op 4 februari 2010, nogmaals een (definitieve) aanslag voor het jaar 2008 op te leggen. Daarom moet deze aanslag worden vernietigd, aldus nog steeds belanghebbende.

4.2. Naar het oordeel van het Hof is onmiskenbaar dat de Inspecteur in de uitspraak op bezwaar niet bedoelde dat het besluit tot vermindering van een voorlopige aanslag een (definitieve) aanslag was. Maar afgezien daarvan kan een kwalificatie in een uitspraak op bezwaar niet bewerkstelligen dat een dergelijk verminderingsbesluit moet worden aangemerkt als een (definitieve) aanslag. Vaststaat dat er voor het onderhavige jaar slechts eenmaal een aanslag is opgelegd. Het Hof verwerpt dan ook de eerste, de tweede en de vijfde grief van belanghebbende, die uitgaan van een ander uitgangspunt.

4.3. In zijn derde grief verwijt belanghebbende de Rechtbank ten onrechte te hebben geoordeeld dat hij bezwaar zou hebben gemaakt tegen interne compensatie, omdat zijn bezwaarschrift daarop geen betrekking had. In zijn vierde grief stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de Rechtbank ten onrechte ervan uitgaat dat de Inspecteur zich heeft beroepen op interne compensatie. Naar het oordeel van het Hof moet onder interne compensatie in dit verband worden verstaan de beslissing van de Inspecteur in de uitspraak op bezwaar dat de aanslag niet te hoog was, hoewel daarin ten onrechte geen rekening was gehouden met de giftenaftrek. Daarop heeft de Inspecteur zich in de uitspraak op bezwaar, in elk geval impliciet, beroepen. In zoverre berusten de bezwaren van belanghebbende derhalve op een onjuist uitgangspunt. Ook de constatering van de Rechtbank dat belanghebbende zich daartegen heeft verzet, acht het Hof juist. Hoewel hij daarbij niet de term ‘interne compensatie’ gebruikt, heeft belanghebbende zich in zijn bij de Rechtbank ingediende beroepschrift onder 2 verzet tegen de handelwijze van de Inspecteur. De derde en de vierde grief treffen derhalve eveneens geen doel.

4.4. Belanghebbende heeft gewezen op de hiervoor onder 2.11 aangehaalde brief van de Inspecteur. Belanghebbende stelt dat de Inspecteur daarin heeft toegezegd de aanslag te zullen verminderen tot een berekend naar de door hem vermelde belastbare inkomens.

4.5. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur in de hiervoor bedoelde brief ondubbelzinnig toegezegd de aanslag te zullen verminderen op de in die brief vermelde wijze. Daarmee heeft de Inspecteur bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat hij die toezegging zou nakomen. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan de Inspecteur in redelijkheid niet gehouden zou zijn die toezegging na te komen. Door de toezegging niet na te komen heeft de Inspecteur gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Het beroep van belanghebbende is in zoverre gegrond.

4.6. In zijn bezwaarschrift van 1 maart 2010 heeft belanghebbende ook bezwaar gemaakt tegen de bij beschikking van 27 november 2009 in rekening gebrachte heffingsrente. De wettelijke termijn van zes weken om tegen die beschikking bezwaar te maken eindigde op 8 januari 2010. Belanghebbende heeft derhalve niet tijdig bezwaar gemaakt. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Belanghebbende was derhalve niet-ontvankelijk in zijn bezwaar tegen deze beschikking. Nu de Inspecteur heeft nagelaten belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren, zal het Hof dat alsnog doen.

4.7. Op grond van het vorenoverwogene zal het Hof de uitspraak van de Rechtbank vernietigen, het bezwaar van belanghebbende inzake de heffingsrente niet-ontvankelijk verklaren, het bezwaar van belanghebbende inzake de aanslag gegrond verklaren en de aanslag verminderen.

5. Kosten

Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en met betrekking tot de heffingsrente;

- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.057 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 36.507;

- verklaart het bezwaar inzake de in rekening gebrachte heffingsrente niet ontvankelijk; en

- gelast de Staat het griffierecht ad € 153 (€ 41 voor het beroep bij de Rechtbank en € 112 voor het hoger beroep) aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, J.P.M. Kooijmans en P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.

De beslissing is op 16 augustus 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(N. ten Broek) (J. van de Merwe)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 augustus 2011

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.