Home

Gerechtshof Arnhem, 27-09-2011, BT6930, 11-00186

Gerechtshof Arnhem, 27-09-2011, BT6930, 11-00186

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
27 september 2011
Datum publicatie
7 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BT6930
Zaaknummer
11-00186

Inhoudsindicatie

Algemeen.

Ontvankelijkheid hoger beroep. Ontbreken poststempel. Tijdige terpostbezorging is aannemelijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 11/00186

uitspraakdatum: 27 september 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 december 2010, nummer Awb 10/1464, in het geding tussen belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Deventer (hierna: de Ambtenaar).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De Ambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z, per waardepeildatum 1 januari 2009, voor het jaar 2010, vastgesteld op € 467.000. Tegelijk met deze beschikking is voorts aan belanghebbende opgelegd de aanslag onroerendezaakbelasting 2010 (OZB) naar een bedrag van € 511,37.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de vastgestelde waarde verminderd tot € 444.000 en de opgelegde aanslag OZB tot € 486,18.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 22 december 2010 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ambtenaar heeft in een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de Ambtenaar. Belanghebbende, hoewel daarvoor uitgenodigd bij per aangetekende post verzonden brief van 7 juli 2011 gericht aan het laatstelijk van belanghebbende bekende adres, is daarbij zonder bericht niet verschenen. Uit een tot de stukken van het geding behorende ontvangstbevestiging blijkt dat de uitnodiging op het adres van belanghebbende is uitgereikt aan belanghebbende die voor ontvangst heeft getekend op 8 juli 2011.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 1 te Z (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak betreft een in het jaar 1997 gebouwde vrijstaande woning met een zogenoemd lessenaarsdak en met een vrijstaande garage. De tot de onroerende zaak behorende kavel heeft een oppervlakte van 487 m².

2.2 De Ambtenaar heeft de waarde ingevolge de Wet WOZ voor het kalenderjaar 2010 naar waardepeildatum 1 januari 2009 vastgesteld op € 467.000.

2.3 Deze vastgestelde waarde, is na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij uitspraak op bezwaar verminderd tot een waarde van € 444.000. Voorts heeft de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.

2.4 Hiertegen heeft belanghebbende vergeefs beroep bij de Rechtbank aangetekend.

2.5 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank van 22 december 2010, waarvan een afschrift door de griffie van de Rechtbank per post aan partijen is verzonden op dezelfde datum, hoger beroep aangetekend bij brief gedagtekend 28 januari 2011. Het hogerberoepschrift is ter post bezorgd. Het is ter griffie van het Hof ingekomen op 4 februari 2011. Het poststempel van het postvervoerbedrijf mist een datumaanduiding.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Aan de orde is vooreerst de vraag of belanghebbende ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Indien die vraag bevestigend moet worden beantwoord, is tussen partijen in geschil de waarde van de onroerende zaak op waardepeildatum 1 januari 2009.

3.2 Ter zake van het materiële geschil stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de waarde te hoog is vastgesteld en voert daartoe aan dat de Ambtenaar ten onrechte een inhoud van 606 m³ aanhoudt, terwijl uit de destijds bij de gemeente Deventer ingediende bouwaanvraag volgt, dat de architect bij het ontwerp van de onroerende zaak is uitgegaan van een inhoud van 367 m³. Voorts is belanghebbende van mening dat de door de Ambtenaar opgevoerde vergelijkingsobjecten niet vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak, aangezien de onroerende zaak in tegenstelling tot de vergelijkingsobjecten over een lessenaarsdak beschikt, hetgeen een waardeverminderde invloed heeft als gevolg van de aanwezigheid van loze ruimtes met weinig benuttingwaarde. Voorts heeft belanghebbende betoogd dat de waardestijging van de vastgestelde waarde ten opzichte van het landelijk gemiddelde veel te hoog is. Gelet op de economische crisis is eerder, aldus belanghebbende, een waardedaling te verwachten. Tot slot heeft belanghebbende aangevoerd dat de Ambtenaar de bij beschikking vastgestelde waarde voor het jaar 2011, naar waardepeildatum 1 januari 2010, heeft vastgesteld op een waarde van € 418.000 en dat hiermee rekening dient te worden gehouden bij de waardevaststelling ter zake van het hier in geschil zijnde jaar 2010.

3.3 De Ambtenaar stelt zich daarentegen op het standpunt dat de waarde per waardepeildatum 1 januari 2009 niet te hoog is vastgesteld.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Ambtenaar ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar alsmede tot vermindering van de vastgestelde waarde tot een waarde van € 415.000 en een dienovereenkomstige vermindering van de aanslag OZB.

3.6 De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

4.1 Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een (hoger)beroepschrift zes weken. Artikel 6:8 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een (hoger)beroepschrift aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Bekendmaking geschiedt door toezending of uitreiking van het besluit aan de belanghebbende (art. 3:41 Awb). De uitspraak van de Rechtbank is gedaan op 22 december 2010. Een afschrift van de uitspraak is op dezelfde datum verzonden aan partijen. Dit betekent dat de termijn is aangevangen op 23 december 2010 en is de termijn zes weken daarna, derhalve op woensdag 2 februari 2011, geëindigd.

4.2 Een hogerberoepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, lid 1, van de Awb). Bij verzending per post is een hogerberoepschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn – in het onderhavige geval uiterlijk 9 februari 2011 – is ontvangen (artikel 6:9, lid 2, van de Awb). Het hogerberoepschrift is gedagtekend op vrijdag 28 januari 2011. Het hogerberoepschrift is volgens de stempel van het postvervoerbedrijf ter post bezorgd (vermelding op de envelop ‘TNT Post Port betaald’). Een datumaanduiding van het postvervoerbedrijf ontbreekt evenwel op de envelop waarin het hogerberoepschrift is verzonden. Het hogerberoepschrift is ter griffie van het Hof ontvangen op vrijdag 4 februari 2011, derhalve buiten de beroepstermijn, maar binnen een week na het einde van de termijn.

4.3 Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest. Gelet op de ver vóór het einde van de beroepstermijn op het hogerberoepschrift vermelde dagtekening en de omstandigheid dat het poststuk slechts twee dagen na het verstrijken van de beroepstermijn ter griffie is ontvangen, acht het Hof aannemelijk dat het hogerberoepschrift ter post is bezorgd vóór het einde van de beroepstermijn zodat het hoger beroep van belanghebbende ontvankelijk is.

5. Beoordeling van het geschil

WOZ

5.1 Ingevolge artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de onroerende zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding”.

5.2 De waarde van de onroerende zaak dient bepaald te worden naar de waarde die de onroerende zaak heeft op 1 januari 2009.

5.3 Gelet op de gemotiveerde betwisting door belanghebbende van de vastgestelde waarde, rust op de Ambtenaar de last aannemelijk te maken dat de door hem – nader – vastgestelde waarde van de onroerende zaak van € 444.000 per waardepeildatum 1 januari 2009 niet te hoog is.

5.4 Ter onderbouwing voor zijn stelling dat de gezochte waarde € 444.000 beloopt, wijst de Ambtenaar op het taxatierapport van A van 14 september 2010, waarin de waarde van de onroerende zaak op waardepeildatum 1 januari 2009, is getaxeerd op € 444.000. Deze waardering is tot stand gekomen door vergelijking met vergelijkingsobjecten. Bij geen van de door de Ambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten is sprake van een onroerende zaak met lessenaarsdak.

object jaar inh. opp. bijgebouw WOZ waarde Verkoopprijs datum

a-straat 1 1997 606 487 garage

€ 444.000

b-straat 1 1997 660 532 garage € 525.000 5-8-2008

c-straat 1 1997 454 372 garage € 400.000 16-6-2008

carport

d-straat 1 1997 625 410 garage € 437.000 30-1-2009

e-straat 1 1997 579 492 berging € 461.500 25-9-2008

f-straat 1 1997 605 626 berging € 486.500 3-3-2009

carport

g-straat 1 1999 463 419 garage € 453.000 19-5-2009

5.5 De Ambtenaar heeft naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de Ambtenaar de bruto inhoud van de onroerende zaak aan de hand van de zogenoemde NEN 2580 norm en de bij de gemeente bekend zijnde bouwtekeningen van de onroerende zaak naar het oordeel van het Hof met juistheid heeft berekend op 606 m³. Hetgeen belanghebbende hiertegenover heeft gesteld, acht het Hof onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de door de Ambtenaar berekende inhoud van de onroerende zaak.

5.6 De door de Ambtenaar opgevoerde vergelijkingsobjecten acht het Hof, hoewel zij verschillen vertonen voor wat betreft inhoud, oppervlakte, ligging en dakconstructie, in voldoende mate vergelijkbaar met belanghebbendes onroerende zaak. Met inachtneming van de onderlinge verschillen tussen de onroerende zaak en de vergelijkingsobjecten bieden de voor die vergelijkingsobjecten gerealiseerde verkoopcijfers naar het oordeel van het Hof voldoende steun aan de door de Ambtenaar verdedigde waarde van € 444.000.

5.7 De stelling van belanghebbende ter zake van de stijgingspercentages treft geen doel. Bij de waardebepaling van een concrete onroerende zaak komt aan de gemiddelde landelijke stijgingspercentages slechts geringe betekenis toe. Het is namelijk zeer wel mogelijk dat de waardeontwikkeling van een specifieke onroerende zaak aanzienlijk afwijkt van de gemiddelde landelijke stijgingspercentages. De hogere waardestijging van belanghebendes onroerende zaak ten opzichte van het door belanghebbende gestelde gemiddelde stijgingspercentage rechtvaardigt op zichzelf niet het oordeel dat de vastgestelde waarde te hoog is.

5.8 Voor zover belanghebbende betoogt dat de Ambtenaar de afgelopen kalenderjaren de WOZ-waarde steeds heeft verhoogd terwijl in de markt zich een prijsdaling heeft voorgedaan, faalt het betoog omdat doel en strekking van de Wet WOZ meebrengen dat de waarde van een onroerende zaak voor elk kalenderjaar opnieuw wordt bepaald aan de hand van feiten en omstandigheden die zich op de waardepeildatum voordoen, met voorbijgaan aan de waarde die per een vorige waardepeildatum aan de onroerende zaak is toegekend. Hetzelfde oordeel heeft te gelden voor belanghebbendes betoog dat rekening moet worden gehouden met de voor het jaar 2011 vastgestelde WOZ-waarde van de onroerende zaak waarvoor anders dan in het onderhavige jaar de waardepeildatum 1 januari 2010 heeft te gelden.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

6. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

7. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Schie, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier. De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. R. den Ouden.

De beslissing is op 27 september 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, Namens de voorzitter,

(C.E. te Brake) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 september 2011

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.