Gerechtshof Arnhem, 18-10-2011, BU2108, 11-00178
Gerechtshof Arnhem, 18-10-2011, BU2108, 11-00178
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 18 oktober 2011
- Datum publicatie
- 28 oktober 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2011:BU2108
- Zaaknummer
- 11-00178
Inhoudsindicatie
BPM.
Belanghebbende heeft feitelijke beschikkingsmacht over niet-geregistreerde personenauto. Naheffing terecht.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 11/00178
uitspraakdatum: 18 oktober 2011
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 februari 2011, nummer AWB 10/1795
in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 3.893. Bij beschikking is tevens een vergrijpboete opgelegd van € 1.946.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boetebeschikking verminderd tot € 973.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 15 februari 2011 het beroep inzake de naheffingsaanslag ongegrond verklaard, het beroep inzake de boete gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd voor zover het de boete betreft en de boetebeschikking vernietigd.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
2.1 Belanghebbende is sinds 1995 vennoot van de vennootschap onder firma A V.O.F. (hierna: de VOF). De VOF exploiteert een sloopbedrijf en drijft tevens een (klein) handel in en reparatie van auto’s.
2.2 Op 26 april 2005 heeft B te Q, Duitsland, een factuur aan de VOF gestuurd voor de verkoop en levering van een personenauto met schade van het merk Mercedes Benz E 200 CDI met chassisnummer WDB1234567A123456 (hierna: de Mercedes) voor een bedrag van € 23.000 exclusief 16% Mehrwertsteuer.
2.3 Op 22 oktober 2005 hebben medewerkers van de Belastingdienst/Douane geconstateerd dat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van de Mercedes, die op dat moment was voorzien van handelaarskentekenplaten. In het daarvan opgemaakte rapport staat onder meer het volgende over deze constatering:
“BEVINDING:
Op zaterdag 22 oktober 2005 omstreeks 11.30 uur waren wij (…) op dienst te R aan de a-straat (…)
Op plaats en tijd voornoemd zagen wij een Mercedes personenauto geparkeerd staan op de parkeerplaats van een supermarkt voorzien van het handelaarskenteken 00-11-AA.
Wij zagen dat twee personen naar de auto liepen en instapten. Wij zagen dat de passagier een wit tasje bij zich droeg waarin hij kennelijk vis vervoerde welke hij had gehaald bij de ter plaatse staande viskraam.
Wij besloten het voertuig aan een controle te onderwerpen.
Bij navraag bij de meldkamer bleek het kenteken 00-11-AA op naam te staan van A V.O.F., b-straat 1 te S. Wij volgden de auto met het oogmerk een voorgeschreven stopteken te kunnen geven hetgeen uiteindelijk lukte aan de c-straat te S.
Hierop hebben wij na bekendmaking van onze kwaliteit inzage gevraagd in het bij kenteken behorende handelaars-kentekenbewijs en het rijbewijs van de bestuurder.
Hierop overhandigde de bestuurder deze. Tevens verzochten wij om inzage in het kentekenbewijs Fahrzeugbrief afgegeven voor een Mercedes met chassisnummer WDB1234567A123456.
(…)
Uit het rijbewijs bleek de bestuurder te zijn genaamd: X, [Hof: belanghebbende]. (…) Het handelaars-kentekenbewijs bevestigde de gegevens zoals we die eerder van de meldkamer hadden ontvangen.
De heer X verklaarde desgevraagd als volgt:
“Ik ben aan het proefrijden. De auto komt uit Duitsland. Ik heb hem niet in de bedrijfsvoorraad staan.”
In het vervolg van het gesprek liet de heer X doorschemeren dat de auto wel in de handelsvoorraad staat, echter toen wij voorstelden om mee te rijden naar het bedrijf en dit gegeven aan te tonen verklaarde hij dat de papieren niet op kantoor lagen. Toen wij vervolgens voorstelden om een afspraak te maken en evt. volgende week de gegevens in te zien verklaarde hij dat hij er ook geen zin in had om dat aan te tonen.
(…)”
2.4 Op 1 november 2005 heeft een medewerker van de Belastingdienst/Douane blijkens voornoemd rapport telefonisch contact gehad met belanghebbende. Belanghebbende is in dit gesprek akkoord gegaan met de constatering dat de auto niet in de handelsvoorraad van de VOF is opgenomen.
2.5 Een agent van de regiopolitie B heeft op 24 december 2009 een proces-verbaal opgemaakt waarin het volgende is vermeld:
“ PROCES-VERBAAL
relaas
Ik, verbalisant, (…), verklaar het volgende:
Inzake gepleegde strafbare feit(en), Vals kenteken/kentekenplaten, heb ik het navolgende onderzoek ingesteld.
Op zaterdag 19 december 2009, omstreeks 11:50 uur zag ik, (…), de mij ambtshalve bekende X een grijsblauwe personenauto van het merk Mercedes-Benz, type E200, voorzien van het kenteken 00-AAA-1 besturen op de d-straat te S, gemeente T. Ik, (…), zag dat naast hem zijn vrouw zat. Ik, (…), was alleen en bevond mij, in uniform gekleed, in een opvallend dienstvoertuig op de voornoemde d-straat.
Omdat ik, (…), op dat moment in de auto met iemand in gesprek was, reed ik even later bij de woning van X langs, e-straat 1 te S en noteerde het kenteken van de genoemde grijsblauwe Mercedes-Benz, die onder de carport van het perceel van X stond en waarvan ik, (…), weet dat X deze auto al langere tijd in bezit heeft.
Hierop begaf ik, (…), mij naar het bureau van de politie te R en controleerde het kenteken middels het kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer.
Uit dit kentekenregister bleek mij, (…), dat het kenteken was afgegeven voor een groenkleurige personenauto van het merk Mercedes-Benz, type 280 SE, met als eerste toelatingsdatum 7 juli 1983. De auto was tenaamgesteld op C, geboren op (…), wonende (…) S. Het is mij, (…), bekend dat laatstgenoemde persoon de schoonzoon van X is. Ik, (…), ben van 2002 tot 2007 wijkagent geweest te S en ken zowel X als zijn schoonzoon C.
De auto waarin ik, (…), X had zien rijden was minimaal van het bouwjaar 2002 waaruit mij bleek dat het voertuig, waarin ik X had zien rijden, voorzien was van valse kentekenplaten.
Het was mij, (…), op dat moment bekend dat X regelmatig gebruik maakt van een groenkleurige Mercedes-Benz van het type SE.
Op zaterdag 19 december 2009, omstreeks 12:55 uur, reed ik, (…) samen met collega (…), naar het adres e-straat 1 te S, zijnde de woning van X, teneinde hem te horen omtrent de valse kentekenplaten. Toen ik, (…), samen met collega (…) daar aankwam zagen wij, dat onder de carport, waar ik, (…), eerder de grijsblauwe Mercedes-Benz E200 met het kenteken 00-AAA-1 had zien staan, nu een groenkleurige Mercedes-Benz, type SE, stond, voorzien van het hiervoor genoemde kenteken 00-AAA-1.
Hierop belden wij, (…), aan bij de woning van X, e-straat 1, S. De voordeur werd, zoals wij, verbalisanten, zagen, opengedaan door X.
Ik, (…), deelde X mee waarvan hij werd verdacht en dat ik daarvan proces-verbaal ging opmaken en dat ik daartoe een verklaring van hem wilde opnemen, waarbij hij niet tot antwoorden verplicht was.
Hierop hoorden wij, verbalisanten, X zeggen dat hij geen verklaring wilde afleggen.
Later heeft X echter verklaard dat hij zijn auto bij huis wilde hebben omdat het vroor en erkende hij met valse platen te hebben gereden.
Toen X ons de toegang tot de garage verschafte zagen wij, (…), de grijsblauwe Mercedes-Benz, waarmee ik, (…), X had zien rijden, in de garage van X staan, nu echter zonder kentekenplaten.
Wij, (…), hebben een onderzoek ingesteld naar de identiteit van de grijsblauwe Mercedes-Benz. Hierbij bleek ons, (…), dat de grijsblauwe Mercedes-Benz was voorzien van het chassisnummer WDB1234567A123456. Uit het kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer bleek ons, (…), dat voor de grijsblauwe Mercedes-Benz, voorzien van voornoemd chassisnummer, in Nederland geen kenteken is afgegeven,
Na contact met de politie in U, Duitsland, bleek ons, (…), dat de grijsblauwe Mercedes-Benz, voorzien van voornoemd chassisnummer, een in Duitsland gekentekend motorrijtuig is, die buiten gebruik was gesteld en waarvan het kenteken, dat hiervoor was afgegeven, zijn geldigheid heeft verloren.
De politie in U, Duitsland, heeft ons een aantal formulieren doen toekomen waarin dit wordt aangegeven. (…)
Dit proces-verbaal is door mij op ambtseed opgemaakt en ondertekend te R op 24 december 2009.
(…)”
2.6 Uit de formulieren die de Regiopolitie B van de politie in U heeft ontvangen blijkt – voor zover van belang – het volgende:
“ZFZR (Zentrales Fahrzeugregister) Auskunft Zulassungsabschnitt
HH TF561 DAIMLERCHRYSLER (D)
EZ(Erstzulassung): 14.09.2004,
Farbe: grau
Das Fahrzeug ist außer Betrieb gesetzt bzw. das Kennzeichen hat seine Gültigkeit verloren.
(…)”
“Nr.
A HH LJN TF7561
B 14.09.2004 2.1 0710 2.2 595 02K
(…)
E WDB1234567A123456 3 -
(…)
R Grau 11 7
(…)”
“Zulassungsbescheinigung Teil II
Nummer: CU015230
Ausgefertigt am: 14.09.2004 12:00
Zeitpunkt Verbleib: 12.07.2006 12:00
Fahrzeugidentifizierung
FIN: WDB1234567A123456
Hersteller: DAIMLERCHRYSLER (D)
(…)Schlüssel zur Grundfarbe: grau”
“Fahrzeugdaten
Fahrzeug-Ident-Nummer WDB 123456 7A 123456 7
(…)
Fahrzeugtyp E 200 CDI
(…)”
2.7 Ter zake van het hiervoor onder 2.5 genoemde gebruik op 19 december 2009 zijn aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag en een boetebeschikking opgelegd.
2.8 De Belastingdienst heeft beslag gelegd op de Mercedes en deze op 30 augustus 2011 bij opbod verkocht voor € 5.000.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht de onderhavige naheffingsaanslag aan belanghebbende heeft opgelegd.
3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend. Partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting nog hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraken en de naheffingsaanslag.
3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet; tekst 2009) is, ingeval een niet-geregistreerde personenauto feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijk persoon, de belasting verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.
4.2 Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Wet wordt met betrekking tot een niet geregistreerde personenauto de belasting geheven van degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft. Ingeval van constatering van het gebruik van de weg met de personenauto waarvoor de belasting die is verschuldigd ter zake van het in artikel 1, vijfde lid, van de Wet genoemde feit niet is betaald, kan op grond van artikel 12b van de Wet de belasting worden nageheven van degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft. Het tijdstip van aanvang van het gebruik van de weg wordt daarbij gesteld op het tijdstip van constatering.
4.3 Belanghebbende betoogt dat hij op het controletijdstip niet de feitelijke beschikkingsmacht over de Mercedes had. Ter onderbouwing hiervan voert belanghebbende kort gezegd het volgende aan. Hij kan niet als eigenaar aangemerkt worden, omdat de auto op naam van de VOF staat. Op het controletijdstip heeft hij niet met de Mercedes, maar met een andere, gelijkwaardige auto gereden op de tijd en de plaats die door de regiopolitie is opgegeven.
4.4 In de regel zal degene die een motorrijtuig feitelijk gebruikt degene zijn die de feitelijke beschikkingsmacht over dat motorrijtuig heeft (Hoge Raad 18 maart 1998, nr. 32.627, BNB 1998/134). Indien echter een persoon een aan een derde ter beschikking staande personenauto uitsluitend ten behoeve van die derde bestuurt, kan niet worden gezegd dat die auto (mede) aan die persoon feitelijk ter beschikking staat in de zin van de hiervoor in overweging 4.1 genoemde wetsbepaling (vgl. Hoge Raad 7 mei 1997, nr. 32.246, BNB 1997/195 en HR 18 maart 1998, nr. 32.627, BNB 1998/134).
4.5 Met betrekking tot de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd, overweegt het Hof het volgende. Belanghebbende heeft niet betwist dat hij op 22 oktober 2005 met de Mercedes gebruik heeft gemaakt van de openbare weg. Op dat moment heeft hij ook verklaard, dat de auto niet tot de handelsvoorraad van de VOF behoort. Het Hof acht voorts aannemelijk dat belanghebbende op 19 december 2009 met de Mercedes gebruik heeft gemaakt van de openbare weg. Dat dit een andere auto betrof dan de Mercedes, acht het Hof niet aannemelijk gelet op de wisselende verklaringen die belanghebbende hierover heeft afgelegd en gelet op de verklaring van de agent van de regiopolitie B. Dat belanghebbende de Mercedes uitsluitend ten behoeve van een derde heeft bestuurd, is niet gebleken.
4.6 Gelet hierop heeft de Inspecteur met juistheid geconcludeerd dat belanghebbende op de controledatum de feitelijke beschikkingsmacht over de Mercedes had. Nu op 19 december 2009 sprake is van een niet-geregistreerde personenauto die ter beschikking stond aan belanghebbende, die inwoner is van Nederland, met welke personenauto gebruik is gemaakt van de openbare weg in Nederland, heeft de Inspecteur belanghebbende terecht in de heffing van de BPM betrokken
4.7 Voor zover belanghebbende bedoeld heeft een beroep te doen op de tegenbewijsregeling van artikel 10b van de Wet (tekst 2011), heeft hij onvoldoende aangevoerd op grond waarvan het aannemelijk is dat de waarde in het economische verkeer van de Mercedes op 19 december 2009 lager is dan de waarde waarvan de Inspecteur uit is gegaan.
4.8 Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een andere conclusie, zodat de Inspecteur terecht een naheffingsaanslag aan belanghebbende heeft opgelegd.
4.9 Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van de schade die voortvloeit uit de inbeslagname van de Mercedes. Het Hof merkt het verzoek om schadevergoeding met betrekking tot de inbeslagnameprocedure aan als een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu het hoger beroep ongegrond is en het besluit derhalve rechtmatig is genomen ziet het Hof reeds hierom geen aanleiding voor het toekennen van een schadevergoeding.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Kosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. M.C.M. de Kroon, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.
De beslissing is op 18 oktober 2011 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(N. ten Broek) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 oktober 2011
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.