Home

Gerechtshof Arnhem, 18-10-2011, BU2113, 10-00474

Gerechtshof Arnhem, 18-10-2011, BU2113, 10-00474

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
18 oktober 2011
Datum publicatie
28 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BU2113
Zaaknummer
10-00474

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Winstcorrecties bij schroothandelaar niet terecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 10/00474

uitspraakdatum: 18 oktober 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 12 oktober 2010, nummer AWB 09/982, in het geding tussen de Inspecteur en

X te Z (hierna: belanghebbende).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is over het jaar 2005 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 125.044. Tegelijkertijd is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 9.197 en is € 1.999 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd en de vergrijpboete verminderd tot een bedrag van € 4.598.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 oktober 2010 gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur, de navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente vernietigd.

1.4 De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de Inspecteur alsmede belanghebbende zijn gemachtigde.

1.7. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Voor de feiten verwijst het Hof naar een gedeelte van de door de Rechtbank in haar

uitspraak onder “2. Feiten” vastgestelde feiten, waarbij eiser dient te worden gelezen als belanghebbende en verweerder als de Inspecteur:

‘Eiser exploiteert in de vorm van een eenmanszaak een handel in afvalijzer en metalen. Aan eiser worden zowel door particulieren als door ondernemers partijen oud ijzer en metalen aangeboden.

Volgens de aangifte van eiser bedroeg het totaal aan inkopen van oud ijzer en metalen in het jaar 2005 een bedrag van € 652.552. De netto-omzet over 2005 bedroeg € 985.447.

In 2008 heeft bij eiser een boekenonderzoek plaatsgehad waarvan met dagtekening 9 april 2008 een rapport is opgemaakt. In dit rapport is onder punt 3.1 “Inkopen” – voor zover relevant – het volgende vermeld:

“Uit de gevoerde administratie blijkt dat in het jaar 2005 meer dan € 535.000 inkopen, dat is meer dan 75% van de totale inkopen in dat jaar, contant zijn betaald. De inkopen hebben betrekking op de, zowel van particulieren als van ondernemers, ingekochte metalen en oud ijzer.

Het is gebruikelijk dat belastingplichtige, nadat hij heeft bepaald om welk soort metaal c.q. ijzer het gaat en na vaststelling van het gewicht, de aankoopprijs vaststelt. Mede hierdoor maakt belastingplichtige als afnemer de factuur (inkoopbon) op. Op deze inkoopbonnen wordt in veel gevallen geen naam-, adres-, en woonplaatsgegevens en BTW-identificatienummer van de leverancier vermeld. In een aantal gevallen wordt geen volledig adres en geen BTW-identificatienummer vermeld. Op nagenoeg geen enkele inkoopbon wordt de hoeveelheid van de geleverde goederen vermeld. De uitgeschreven bonnen zijn niet doorlopend genummerd.

De door belastingplichtige uitgeschreven “contante inkoopbonnen” vormen de belangrijkste bescheiden, waaruit de kas- en inkoopadministraties worden gevoerd. (…)”.

Onder punt 3.2 “Kasadministratie” is in het rapport – voor zover relevant – het volgende vermeld:

“De heer X voert zelf de dagelijkse kasadministratie in een schriftje. Veruit het grootste deel van de mutaties bestaat uit contante inkopen. Van de uitbetaalde bedragen aan leveranciers zijn geen kwitanties of andere betalingsbewijzen aangetroffen. De administratie in het schriftje wordt maandelijks afgesloten, waarbij het boeksaldo wordt vastgesteld.

Belastingplichtige stelt dat hij dit boeksaldo iedere maand vergelijkt met het aanwezige kasgeld. Ik heb geconstateerd dat hij geen kasverschillen heeft vastgelegd. De heer X stelt dat hij uitsluitend kleine verschillen heeft geconstateerd die hij uit zijn privé portemonnee heeft aangezuiverd. De accountant heeft geconstateerd dat er in de maand februari 2005 een telfout in het schriftje is gemaakt, waardoor het boeksaldo € 800 te laag is vastgesteld. Men kan niet verklaren waarom het verschil tussen het boeksaldo en het aanwezige geld in de maand februari en in alle resterende maanden van 2005 niet is waargenomen tijdens de kascontroles. (…)”.

In punt 4.1 van het rapport, “Weegbruggegevens”, is – voor zover relevant – het volgende vermeld:

“Belastingplichtige heeft op zijn terrein a-straat 1 te Q een eigen weegbrug. Tijdens mijn bezoek aan het bedrijf is mij duidelijk geworden dat het gewicht van de grotere inkopen als volgt wordt vastgesteld. De (vracht)auto wordt zowel bij het oprijden als bij het afrijden van het terrein gewogen op de weegbrug. Het apparaat dat op deze weegbrug is aangesloten, print een overzicht van de “inweging” en de “uitweging”. Het verschil is het gewicht van de geloste goederen. De aanbieder krijgt (een kopie van) deze bon mee. Het exemplaar van de print dat is bestemd voor de eigen administratie wordt niet bewaard.

Tijdens het onderzoek is mij niet duidelijk geworden waarom belastingplichtige zelf geen (kopie) van deze weegbrugbonnen bewaard en waarom hij het gewicht van de aangekochte goederen niet vermeldt op de inkoopbonnen. (…)”.

Onder punt 6.2 “Inkoopbonnen met een naam” staat het volgende:

“Ik heb een aantal inkoopbonnen, waar belastingplichtige wel een naam maar geen volledig adres van de leverancier heeft vermeld, geselecteerd. De ondernemer heeft op mijn verzoek alsnog het volledige adres van de leveranciers vermeld. Bij wijze van derdenonderzoek heb ik geconstateerd dat in de administratie van de leveranciers deze inkomsten zijn verantwoord. Het is dan ook aannemelijk dat belastingplichtige naar de bedragen van deze inkoopbonnen goederen heeft ingekocht.”

Bij punt 6.3 “Inkoopbonnen zonder naam” is het volgende vermeld:

“Ik heb een achttal inkoopbonnen van € 3.500 of meer, met een totaal bedrag van € 37.375, geselecteerd, waarop zelfs geen naam van de leverancier is vermeld. Van deze inkoopbonnen kan worden gesteld:

– dat er, gezien de bedragen, geen sprake zal zijn van inkopen van particulieren;

– dat op geen enkele wijze is gebleken dat de goederen met de vrachtauto van belastingplichtige zijn vervoerd;

– dat niet is gebleken wie de leverancier van de goederen is;

– dat niet is gebleken dat de goederen op het terrein van belastingplichtige aanwezig zijn geweest;

– dat niet is gebleken dat deze goederen zijn doorverkocht;

– dat niet is gebleken aan wie het vermelde bedrag is uitbetaald.

Het is dan ook niet aannemelijk dat dergelijke grote “anonieme inkopen” daadwerkelijk inkopen betreffen of in ieder geval volledig op inkopen betrekking hebben. Belastingplichtige kan niet door middel van bescheiden aannemelijk maken dat deze onder “contante inkopen” geboekte bedragen inderdaad op het inkopen van ijzer en metalen betrekking hebben en derhalve terecht ten laste van de winst zijn geboekt.”

Naar aanleiding van het boekenonderzoek is aan eiser de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd, waarbij de aangegeven belastbare winst met een bedrag van € 37.375 is verhoogd tot € 125.044. Het gecorrigeerde bedrag bestaat uit de acht door de controleur geselecteerde facturen van € 3.500 of meer, zoals vermeld onder punt 6.3 van het controlerapport.’

2.2 In aanvulling hierop stelt het Hof het volgende vast.

2.3 In het controlerapport is voorgesteld om acht door de controleur geselecteerde inkoopbonnen van € 3.500 of meer tot een totaalbedrag van € 37.375 te corrigeren. In afwijking hiervan is aan belanghebbende de onderwerpelijke navorderingsaanslag opgelegd, waarbij de aangegeven winst uit onderneming met € 35.375 is verhoogd.

2.4 In het controlerapport is onder het kopje “Vergunning om afvalstoffen zonder BTW te betrekken” en “verleggingsregeling m.i.v. 2007” het volgende opgenomen:

5.2 Vergunning om afvalstoffen zonder BTW te betrekken

Belastingplichtige vermeldt op zijn inkoopbonnen: “Vrij van B.T.W. ingevolge vergunning d.d. 5-3-1985, nr. 1042 door de Inspectie der Invoerrechten en Accijnzen te P”. Dit betreft een vergunning zoals die bedoeld is in de aanschrijving van de Staatssecretaris van Financiën van 30 januari 1969, no. D/69/7703. In deze aanschrijving en ook op destijds uitgereikte vergunning is o.a. de voorwaarde gesteld dat een inkoopboek dient te worden bijgehouden waarin wordt vermeld:

a. de datum van de aankoop

b. naam en adres van verkoper

c. soort en hoeveelheid van de goederen

d. de koopsom per verhandelde hoeveelheid.

Belastingplichtige heeft een dergelijk inkoopboek niet bijgehouden en derhalve niet aan deze voorwaarde voldaan. Bovendien is ook in de gevoerde administratie in veel gevallen de naam het adres van de verkopers van de goederen, en de hoeveelheid van de goederen niet vermeld.

5.3 Verleggingsregeling m.i.v. 2007.

Met ingang van 1 januari 2007 is de bij punt 5.2 omschreven regeling ingetrokken en vervangen door de “verleggingsregeling”, zoals die is omschreven in artikel 12, 4e lid van de Wet op de omzetbelasting 1968; juncto artikel 24bb Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.

Tijdens het onderzoek heb ik geconstateerd dat belastingplichtige de door hem uitgeschreven inkoopbonnen niet heeft aangepast aan de nieuwe regelgeving. Op de aangiften omzetbelasting wordt de rubriek “aan mij verlegd” niet ingevuld. Belastingplichtige heeft zijn werkwijze, zijn administratie en zijn aangiften omzetbelasting niet naar deze regelgeving aangepast.

Ik heb een geprint exemplaar van de “Branchevoorlichting verleggingsregeling OB voor afvalstoffen”, zoals die is gepubliceerd op www.Belastingdienst.nl, uitgereikt. Hierin staat omschreven wat van belastingplichtige wordt verwacht na de invoering van de verleggingsregeling per 1 januari 2007.

2.5 In de in één geschrift vervatte uitspraken op het tegen de navorderingsaanslag en de boetebeschikking gerichte bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd en de opgelegde vergrijpboete verminderd tot een bedrag van € 4.598, gezien belanghebbendes toezegging zijn administratie aan te passen en gezien de lange behandelingsduur van het bezwaar.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de onderwerpelijke navorderingsaanslag en boetebeschikking terecht zijn opgelegd. In bijzonder is in geschil of belanghebbende in strijd met het bepaalde in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) heeft gehandeld zodat hij op grond van artikel 27e, aanhef en onderdeel b, van de Awr dient te bewijzen dat hij voor een bedrag van € 35.375 heeft ingekocht. Voor het geval omkering en verzwaring van de bewijslast niet aan de orde is, is in geschil of belanghebbende voormelde inkopen aannemelijk heeft gemaakt. Daarnaast is in geschil of belanghebbende op grond van een jegens hem door de Inspecteur gewekt vertrouwen er redelijkerwijs van uit mocht gaan dat zogenoemde anonieme inkoopbonnen geen beletsel zouden vormen voor de aftrekbaarheid van de op die bonnen vermelde contante uitgaven. In het geval geoordeeld wordt dat het bedrag van € 35.375 ten onrechte ten laste van de winst is gebracht, is nog in geschil of de Inspecteur de boete, van uiteindelijk 25% van het bedrag van de navorderingsaanslag, had mogen opleggen.

3.2 De Inspecteur is van mening dat de navorderingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd. Hij stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht, zoals opgenomen in artikel 52 van de Awr, zodat met omkering en verzwaring van de bewijslast belanghebbende dient te bewijzen dat het gecorrigeerde bedrag als inkopen ten laste van de winst kan worden gebracht. Voor het geval de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast niet zou gelden is de Inspecteur van mening dat belanghebbende de gecorrigeerde inkopen niet aannemelijk heeft gemaakt en dat het beroep op gewekt vertrouwen niet gehonoreerd dient te worden. Hij acht de boete van € 4.598 passend en geboden.

3.3 Belanghebbende is van mening dat de navorderingsaanslag en de boete ten onrechte zijn opgelegd omdat hij niet in strijd met de administratie- en bewaarplicht heeft gehandeld. Voorts acht hij de gecorrigeerde inkopen aannemelijk gemaakt. Hij stelt zich daarnaast op het standpunt dat in het verleden ambtenaren van de Belastingdienst hebben toegezegd dat inkoopbonnen zonder naam, adres en woonplaats van de leverancier zouden worden geaccepteerd. Belanghebbende stelt zich niet meer op het standpunt dat het voor een navorderingsaanslag benodigde “nieuwe feit” ontbreekt.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd wat is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot ongegrondverklaring van het ingestelde beroep.

3.6 Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

Administratieplicht

4.1 Belanghebbende is administratieplichtig in de zin van artikel 52 van de Awr. Volgens het eerste lid van dat artikel zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen, alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.

4.2 In deze procedure is aan de orde de vaststelling van de winst uit onderneming voor de heffing van inkomstenbelasting. Anders dan de Inspecteur kennelijk wil betogen, stelt de wet voor deze winstvaststelling geen specifieke eisen met betrekking tot de wijze waarop een belastingplichtige bewijs dient te leveren voor uitgaven ter zake van inkopen. Dat een administratie waarin alle denkbare gegevens omtrent hetgeen en van wie is ingekocht mogelijk de voorkeur verdient, doet er niet aan af dat belanghebbende niet op grond van enig voorschrift verplicht is voor een juiste berekening van de winst uit onderneming in het kader van de heffing van de inkomstenbelasting namen te kennen of te noemen van degene van wie hij materialen inkoopt. De enkele omstandigheid dat belanghebbende niet (geheel) aan de in 2.4 vermelde regelgeving in de omzetbelasting, met name het niet vermelden van naam- en adresgegevens van leveranciers en het niet vermelden van de hoeveelheid ingekochte goederen, heeft voldaan, brengt naar het oordeel van het Hof, nu sanctionering daarvan in de omzetbelasting niet heeft plaatsgevonden, niet mee dat belanghebbende niet aan haar administratieverplichting in het kader van de heffing van de inkomstenbelasting heeft voldaan. Dezelfde conclusie heeft te gelden voor het feit dat belanghebbende niet (geheel) heeft voldaan aan de hem op grond van de hem verstrekte milieuvergunning opgelegde verplichting namen en adressen van leveranciers te administreren (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2011, nr. 10/00556, LJN BO4376, BNB 2011/143).

Gebreken in de administratie

4.3 Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of gebreken in de administratie van belanghebbende voldoende gewicht vormen voor de conclusie dat belanghebbende niet aan de administratie- en bewaarverplichting van artikel 52 van de Awr heeft voldaan en wel in zodanige mate dat aanleiding bestaat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast toe te passen (vergelijk onder andere: Hoge Raad 18 februari 2011, nr. 10/00556, LJN BO4376). De Inspecteur heeft als zodanige gebreken aangemerkt: (A) de contante inkoopbonnen zonder de vermelding van naam, adres en woonplaats van de verkoper, alsmede de hoeveelheid van het aangeboden metaal, (B) een gebrekkige kasadministratie en (C) het niet bewaren van weegbruggegevens. Daarnaast stelt hij (D) dat belanghebbende, door geen voorraadregistratie bij te houden van de hoeveelheden per soort metaal, hij ten onrechte geen goede goederenadministratie heeft gevoerd waardoor belanghebbende het onmogelijk heeft gemaakt dat aan de hand van de verkopen en de voorraadpositie gecontroleerd zou kunnen worden dat de onderwerpelijke inkoopbonnen daadwerkelijke inkopen vertegenwoordigen.

4.4 Uit het rapport van het boekenonderzoek, dat tot de stukken van het geding behoort, komt niet het beeld naar voren dat in de administratie van belanghebbende consequent onjuiste boekingen zijn verricht of dat voortdurend sprake is van belangrijke kasverschillen. Voor de heffing van omzetbelasting heeft de controlerende ambtenaar geen correctievoorstellen gedaan.

A. Niet vermelden van de naam, het adres en de woonplaats van de verkoper

4.5 Niet in geschil is dat 75% van de totale inkopen in het jaar 2005, ter grootte van meer dan € 535.000, contant is geschied en dat de voorgestelde correctie acht van de in totaal 599 inkoopposten en 6,98% van de totale contante inkopen betreft. Voorts is tijdens het boekenonderzoek gebleken dat de inkopen met inkoopbonnen waarop wel namen staan vermeld maar geen volledige adressen, bij de betreffende leveranciers als omzet zijn geboekt, op grond waarvan de conclusie is getrokken dat voor de bedragen van deze inkoopbonnen door belanghebbende metalen zijn ingekocht.

4.6 Het Hof acht belanghebbendes verklaring, dat het in de sloopbranche, waartoe belanghebbendes onderneming behoort, regelmatig voorkomt dat leveranciers zich niet bekend willen maken, danwel dat zij om hen moverende redenen indien de identiteit wel bekend is niet traceerbaar willen zijn, geloofwaardig.

4.7 Niet in geschil is dat door de belastingdienst wordt geaccepteerd dat bij inkopen van particulieren de naam van de verkoper niet op de bon wordt vermeld. Ten aanzien van de onderwerpelijke inkoopbonnen van € 3.500 of meer stelt de Inspecteur dat op grond van het veronderstelde gewicht van de metalen de leverancier geen particulier zal zijn geweest maar een ondernemer. Alhoewel die veronderstelling van de Inspecteur op het eerste gezicht niet onaannemelijk lijkt, acht het Hof de door belanghebbende gegeven verklaringen dat het niettemin om particuliere verkopers gaat voldoende plausibel. Belanghebbende heeft bijvoorbeeld gewezen op het aanleveren van een gezonken boot, op een groep mensen die gezamenlijk een bouwplaats mogen opruimen en de opbrengst mogen delen, op personen die een schuur opruimen of die een schuur met ijzeren spanten neerhalen en op de hoge prijs van koper die, zo begrijpt het Hof belanghebbende, er toe zou hebben geleid dat ook van particulieren voor € 3.500 of meer is ingekocht.

B. Gebrekkige kasadministratie

4.8 Ten aanzien van de kasadministratie is geconstateerd dat van de uitbetaalde bedragen aan leveranciers geen kwitanties of andere betalingsbewijzen voorhanden zijn en dat in de maand februari 2005 in het kasboek het eindsaldo € 800 te laag is geboekt. Gesteld is door belanghebbende dat dit een telfout betreft en dat het werkelijk kassaldo aan dit boeksaldo gelijk was. Alhoewel het niet opmaken van betalingsbewijzen als een gebrek van de kasadministratie dient te worden gezien, is dit in samenhang met slechts één fout van € 800 in het kasboek, naar het oordeel van het Hof, niet van dusdanig gewicht dat geoordeeld moet worden dat reeds hierom de kasadministratie niet deugdelijk zou zijn.

4.9 Zoals de Rechtbank in onderdeel 4.6 van haar uitspraak terecht heeft vastgesteld is er een aansluiting tussen de gegevens van de inkoopbonnen en de kasadministratie.

C. Niet bewaren weegbruggegevens

4.10 Het niet bewaren van weegbruggegevens wordt door belanghebbende onder andere verklaard doordat hij stelt dat hij het bewaren van de weegbrieven niet meer opportuun vond nadat hij de weeggegevens had vermeld op de inkoopbonnen en een kopie van de weegbrief aan de verkoper was overhandigd. Wat er ook zij van deze verklaring, het niet bewaren van de weegbrugggevens is wel als een gebrek in de zin van artikel 52 van de Awr (het niet voldoen aan de bewaarplicht) aan te merken. Overigens acht het Hof belanghebbendes verklaring in eerste aanleg, inhoudende dat niet van alle inkopen weeggegevens bestaan omdat soms partijen metaal op locatie, zonder weging, worden aangekocht, geloofwaardig.

D. Geen voorraadregistratie

4.11 Belanghebbende heeft, door te verwijzen naar onderdeel 3.3.2 van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem van 22 december 2009, nr. 07/00583 (LJN BK8675), in wezen gesteld dat het voor een sloopbedrijf niet doenlijk is, zowel voor wat betreft de materialen als de gewichten, een voorraadadministratie bij te houden. Het Hof acht deze stelling, gelet op de aard van de branche en de omvang van het bedrijf, een eenmanszaak met slechts één werknemer die constant onderweg is, aannemelijk. Hetzelfde heeft te gelden ten aanzien van de door de Inspecteur gestelde eis van het bijhouden van een container- en transport¬administratie.

4.12 Gelet op hetgeen onder 4.4 tot en met 4.11 is overwogen, ziet het Hof onvoldoende reden voor de conclusie dat gebreken of tekortkomingen in de administratie van belanghebbende van zodanige omvang zijn dat daardoor een voldoende juiste vaststelling van de belastingschuld niet kan plaats vinden. Het Hof verwerpt mitsdien de stelling van de Inspecteur dat sprake is van een zodanig niet voldoen aan het bepaalde in artikel 52 van de Awr (administratieplicht en bewaarplicht) dat plaats zou zijn voor omkering en verzwaring van de bewijslast.

Correctie inkopen

4.13 Met betrekking tot de vraag of aannemelijk is dat belanghebbende tot het bedrag van € 35.375 uitgaven heeft gedaan voor de inkoop van schroot en sloopmateriaal overweegt het Hof als volgt.

4.14 Vaststaat dat belanghebbende tot genoemd bedrag uitgaven heeft gedaan en dat deze uitgaven in de administratie zijn opgenomen. Belanghebbende stelt dat deze uitgaven zijn gedaan aan de hand van zogenoemde contantbonnen die zijn opgemaakt bij de inkoop van schroot en sloopmateriaal, waarbij degenen van wie werd ingekocht anoniem wensten te blijven. Zoals hiervoor is overwogen acht het Hof aannemelijk dat in de branche van belanghebbende menig leverancier niet bereid is zijn naam te noemen. Het Hof ziet voorts geen reden – ook niet in hetgeen de Inspecteur daaromtrent heeft aangevoerd – om aan de geloofwaardigheid van de door belanghebbende gegeven verklaringen omtrent de onderwerpelijke inkopen te twijfelen. Belanghebbendes onweersproken stelling dat op de inkoopbon van de grootste “contante” inkoop staat vermeld dat het gaat om een partij van 7.780 kilogram roestvrijstaal en dat de totale inkoopprijs kan worden gerelateerd aan het vermelde aantal kilogrammen, biedt aan dit oordeel steun. De Inspecteur heeft niet bestreden dat belanghebbende contant partijen schroot en sloopmateriaal inkoopt. Voorts is door de Inspecteur niet gesteld dat hij een aanwijzing heeft die erop duidt dat met betrekking tot het bedrag van € 35.375 sprake zou zijn van andersoortige uitgaven of van uitgaven die ten goede zijn gekomen aan belanghebbende in privé. Ten slotte merkt het Hof op dat de Inspecteur geen enkel branchegegeven heeft aangedragen op grond waarvan aanleiding zou kunnen bestaan voor twijfel aan de winstberekening van belanghebbende.

4.15 Het voorgaande leidt het Hof tot de conclusie dat de Inspecteur niet aannemelijk maakt, dat belanghebbende de over het jaar 2005 aangegeven winst tot het door de Inspecteur gestelde bedrag onjuist heeft berekend. Het gelijk is mitsdien aan belanghebbende. De geschilpunten inzake gewekt vertrouwen en de boete behoeven daarom geen behandeling meer.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op (2× [verweerschrift in hoger beroep en verschijnen ter zitting à 1 punt] € 437 × 1 =) € 874 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en op zijn reis en verblijfkosten, begroot op € 34.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 908;

– verstaat dat van de Staat op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 448.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. J. Lamens, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.

De beslissing is op in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2011.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (A.J. Kromhout)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 oktober 2011.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.