Home

Gerechtshof Arnhem, 22-11-2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BW1386 BU6647, 11-00402

Gerechtshof Arnhem, 22-11-2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BW1386 BU6647, 11-00402

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
22 november 2011
Datum publicatie
2 december 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BU6647
Zaaknummer
11-00402

Inhoudsindicatie

Wet WOZ.

Proceskosten. Beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Kosten van aanvullend bezwaarschrift.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 11/00402

uitspraakdatum: 22 november 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Renkum (hierna: de Ambtenaar)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 mei 2011, nummer AWB 10/4095, in het geding tussen de Ambtenaar en

X te Z (hierna: belanghebbende).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij beschikking van 31 januari 2010 heeft de Ambtenaar de waarde van de onroerende zaak plaatselijk bekend a-straat 1 te Z voor het kalenderjaar 2010 – naar de waardepeildatum 1 januari 2009 – vastgesteld op € 940.000.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 710.000 en aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 386,70.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Ambtenaar voor zover deze ziet op de proceskostenvergoeding vernietigd en de Ambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in de bezwaarfase en de beroepsfase ten bedrage van € 604,70 respectievelijk € 874.

1.4 De Ambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de Ambtenaar alsmede de gemachtigde van belanghebbende.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Op 10 maart 2010 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen de WOZ-beschikking voor zijn woning aan de a-straat 1 te Z (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2010. Als bijlage bij het bezwaarschrift heeft belanghebbende een taxatierapport van makelaardij A van 31 maart 2008 meegezonden. De taxateur, B, concludeert tot een waarde van de woning per 31 maart 2008 van € 750.000.

2.2 Bij brief van 29 juli 2010 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de Ambtenaar meegedeeld dat hij de verdere behandeling van de bezwaarprocedure van belanghebbende heeft overgenomen. In deze brief schrijft de gemachtigde ondermeer:

“Mijn cliënt, X, heeft zelf bezwaar gemaakt tegen de aanslag/beschikking (…). Gelet op de complexiteit van de WOZ-materie heeft mijn cliënt besloten verdere behandeling van het WOZ-bezwaarschrift uit te besteden aan WOZ-consultants.

(…)

Ik ben het niet eens met de door u bepaalde WOZ-waarde op deze aanslag. De WOZ-waarde is naar mijn oordeel te hoog vastgesteld. Op basis van de bij ons bekende administratieve gegevens kan de WOZ-waarde voor a-straat 1 te Z niet hoger zijn dan € 750.000.

Ik verzoek u ons het taxatieverslag toe te zenden van het hierboven vernoemde object zodat ik de door u vastgestelde WOZ-waarde op juistheid kan beoordelen.

Tot slot vraag ik u de uitspraak op bezwaar aan te houden totdat u van een door mij ingeschakelde taxateur het taxatierapport of waardeadvies heeft ontvangen.

(…)”

2.3 Eveneens bij brief van 29 juli 2010 heeft de Ambtenaar aan de gemachtigde de overname van de bezwaarprocedure bevestigd. Tevens is aan de gemachtigde het taxatieverslag van de woning toegezonden. In de brief schrijft de Ambtenaar – voor zover hier van belang – het volgende:

“(…)

Dhr. X had reeds een gegrond bezwaar ingediend. Als u hier nog een en ander aan toe te voegen heeft, zie ik het graag tegemoet.

(…)”

2.4 Bij faxbericht en brief van 12 augustus 2010 heeft de gemachtigde een aanvullend bezwaarschrift ingediend. In dit aanvullende bezwaarschrift voert de gemachtigde vijftien, naar zijn mening, voorname redenen voor het neerwaarts bijstellen van de WOZ-waarde aan. Als bijlage heeft de gemachtigde een taxatierapport van C, gediplomeerd WOZ-taxateur van D, ingediend. In dit taxatierapport is de waarde van de woning op waardepeildatum getaxeerd op € 710.000.

2.5 Bij uitspraak op bezwaar heeft de Ambtenaar het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de waarde van de woning nader vastgesteld op € 710.000. De uitspraak vermeldt onder meer:

“(…)

Overwegingen per grief gemachtigde:

5. Gezien de grote omvang van het souterrain wordt de totale inhoud van het object a-straat 1 conform de aanvulling van het bezwaar in de administratie onderverdeeld in inhoud van de woning en inhoud van het souterrain.

6. De WOZ-waarde van het object is in verhouding tot de waarde van de vergelijkingsobjecten en de andere door u genoemde objecten, mede gezien het grote aandeel van het souterrain in de totale inhoud van het object en de argumenten met betrekking tot de onderhoudsstaat, inderdaad te hoog vastgesteld.”

Aan belanghebbende is voorts een proceskostenvergoeding toegekend van € 386,70, zijnde de kosten van het door belanghebbende ingezonden taxatierapport van D en de kosten van de Kadastrale uittreksels. De Ambtenaar heeft geen proceskostenvergoeding toegekend voor kosten van in de bezwaarfase door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

2.6 De Rechtbank heeft geoordeeld dat het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift en de door zijn gemachtigde ingediende aanvulling daarop in dit geval als één geheel moeten worden aangemerkt en heeft aan belanghebbende een vergoeding toegekend voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende in aanmerking komt voor een vergoeding voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase.

3.2 De Ambtenaar stelt dat de kosten die belanghebbende heeft gemaakt voor het inschakelen van de gemachtigde niet in aanmerking komen voor vergoeding op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). De Ambtenaar stelt daartoe – kort gezegd – dat de gegrondverklaring reeds volgde uit het oorspronkelijke bezwaarschrift, dat het indienen van het aanvullende bezwaarschrift van de gemachtigde een handeling is die niet valt onder de opsomming in de Bijlage bij het Besluit onder A4, dat die aanvulling overigens niets heeft toegevoegd aan het oorspronkelijke bezwaarschrift en dat belanghebbende reeds een vergoeding toegekend heeft gekregen voor de kosten van het taxatierapport van D.

3.3 Belanghebbende stelt dat het oorspronkelijke bezwaarschrift en het aanvullende bezwaarschrift als één geheel dienen te worden aangemerkt en de kosten daarvan voor vergoeding op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Awb en het Besluit in aanmerking komen.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5 De Ambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot ongegrondverklaring van het beroep en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

3.6 Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit – voor zover hier van belang – bepaalt:

Een (…) vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, (…) van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:

a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

(…)

4.2 Artikel 2, eerste lid, onderdeel a, en derde lid van het Besluit – voor zover hier van belang – luiden:

1. Het bedrag van de kosten wordt (…) als volgt vastgesteld:

a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de

bijlage opgenomen tarief;

(…)

(…)

3. In bijzondere omstandigheden kan van het eerste lid worden afgeweken.

4.3 In zijn arrest van 14 juni 2002, nr. 36 931, LJN AE4171, BNB 2002/299, overweegt de Hoge Raad:

“3.2 (…) Hierbij verdient opmerking dat ook de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand welke is verleend bij de voorbereiding van het beroepschrift, de conclusie van repliek en de mondelinge behandeling, voor vergoeding in aanmerking kunnen komen (…).”

4.4 Ten aanzien van de vergoeding van dergelijke kosten van voorbereiding van een proceshandeling overweegt de Hoge Raad in zijn arrest van 11 december 1996, nr 31 413, LJN AA1772, BNB 1997/57:

“3.2 Voor zover de klacht inhoudt dat de toegekende vergoeding niet in overeenstemming met het bepaalde in het Besluit is, en dat met name het puntentarief verkeerd is toegepast, faalt de klacht, daar het Besluit voor het onderhavige geval geen puntentarief voorschrijft, en het Hof, door het toe te kennen bedrag in goede justitie te schatten, een juiste uitvoering aan het besluit heeft gegeven.”

4.5 Niet in geschil is dat de gemachtigde van belanghebbende als professionele rechtsbijstandverlener is aan te merken.

4.6 Het Hof is van oordeel dat de kosten in verband met de handelingen van de gemachtigde van belanghebbende, namelijk het opstellen van het aanvullende bezwaarschrift en het inschakelen van een nieuwe taxateur en het laten opstellen van het taxatierapport door D zoals vermeld in 2.4 hiervoor, als kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn aan te merken, die blijkens de hiervoor vermelde rechtspraak van de Hoge Raad voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Dat deze kosten niet bij de voorbereiding van, maar als aanvulling op, het bezwaarschrift zijn gemaakt, maakt dit naar het oordeel van het Hof niet anders.

4.7 Dát de betreffende kosten zijn gemaakt, ook nadat belanghebbende reeds een gemotiveerd bezwaarschrift had ingediend, acht het Hof in de omstandigheden van het onderhavige geval redelijk. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat het taxatierapport dat door belanghebbende als bijlage bij zijn bezwaarschrift is ingediend – naar de Ambtenaar heeft gesteld, en belanghebbende niet heeft weersproken – niet aan de eisen van de Wet WOZ voldoet, en dat in redelijkheid gezegd kan worden dat de in het aanvullende bezwaarschrift opgenomen grieven in samenhang met het tweede taxatierapport hebben geleid tot verlaging van de waarde van de onroerende zaak tot € 710.000, zoals nader bepleit in het aanvullende bezwaarschrift. Het Hof wijst er daarbij in het bijzonder op dat de Ambtenaar in zijn uitspraak op bezwaar separaat is ingegaan op de door de gemachtigde in het aanvullende bezwaarschrift aangevoerde grieven, welke blijkens de bewoordingen van de onder 2.5 hiervoor, opgenomen overwegingen van de uitspraak op bezwaar, voor de Ambtenaar – in ieder geval mede – aanleiding zijn geweest om aan het bezwaar tegemoet te komen.

4.8 Het Hof acht de door belanghebbende in hoger beroep geclaimde kostenvergoeding in verband met het indienen van het bezwaarschrift, niet onredelijk en stelt deze, gelijk de Rechtbank heeft gedaan, vast op € 218.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit vast op € 874 (1 punt voor het indienen van het verweerschrift in hoger beroep, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

Het Hof:

– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,

– veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 874, en

– bepaalt dat van de gemeente Renkum op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 454.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.

De beslissing is op 22 november 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(N. ten Broek) (M.G.J.M. van Kempen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.