Gerechtshof Arnhem, 06-12-2011, BU8357, 10/00135, 10/00184 en 10/00227
Gerechtshof Arnhem, 06-12-2011, BU8357, 10/00135, 10/00184 en 10/00227
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 6 december 2011
- Datum publicatie
- 16 december 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2011:BU8357
- Zaaknummer
- 10/00135, 10/00184 en 10/00227
Inhoudsindicatie
Algemeen.
Intrekking hoger beroep onder voorwaarde. Vervulling voorwaarde.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummers 10/00135, 10/00184 en 10/00227
uitspraakdatum: 6 december 2011
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de rechtbank Zutphen van 10 februari 2010, nummer 08/591 WOZ en 10 maart 2010, nummer 09/216 WOZ en 08/552 WOZ in het geding tussen belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Lochem (hierna: de Ambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende zijn aanslagen in de onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) voor de jaren 2005 en 2006 opgelegd wegens het genot krachtens eigendom van de onroerende zaak a-straat 1 te Q (hierna: de onroerende zaak).
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de aanslagen OZB voor de jaren 2005 en 2006 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3 Aan belanghebbende is een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) bekend gemaakt waarbij voor het jaar 2007 de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2005 en naar de toestand op 1 januari 2007 is vastgesteld op € 645.500. Tegelijk met de WOZ-beschikking is aan belanghebbende de aanslag OZB 2007 opgelegd ten bedrage van € 469.
1.4 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 601.000 en de opgelegde aanslag OZB 2007 dienovereenkomstig verminderd tot € 436,80.
1.5 Aan belanghebbende is een beschikking op grond van de Wet WOZ bekend gemaakt waarbij de waarde van de onroerende zaak, per waardepeildatum 1 januari 2007 voor het jaar 2008, is vastgesteld op € 650.000. Tegelijk met de WOZ-beschikking is aan belanghebbende de aanslag OZB 2008 opgelegd ten bedrage van € 455.
1.6 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking alsmede de aanslag OZB gehandhaafd.
1.7 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Zutphen (hierna: de Rechtbank).
1.8 Partijen zijn op 14 mei 2009 uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting van 30 juni 2009 (nummer 08/591 WOZ). De Ambtenaar heeft om uitstel van deze zitting verzocht vanwege een zitting van het Hof waarvoor hij reeds was uitgenodigd. Dit verzoek om uitstel is ingewilligd.
1.9 Partijen zijn op 28 mei 2009 uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting van 1 juli 2009 (nummer 08/591 WOZ). Belanghebbende heeft om uitstel van deze zitting verzocht vanwege zakelijke verplichtingen. Dit verzoek om uitstel is ingewilligd.
1.10 Partijen zijn op 10 juni 2009 uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting van 4 augustus 2009 (nummer 08/552 WOZ). Belanghebbende heeft om uitstel van deze zitting verzocht vanwege een vakantie in het buitenland. Dit verzoek om uitstel is ingewilligd.
1.11 Partijen zijn op 15 juli 2009 (nummer 08/552 WOZ) en 8 september 2009 (nummer 08/591 WOZ) uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting van 15 september 2009. Belanghebbende heeft op 15 september 2009 om uitstel van deze zitting verzocht vanwege ziekte. Dit verzoek om uitstel is ingewilligd.
1.12 Op 28 september 2009 zijn partijen uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting van 16 november 2009 (nummers 08/591 WOZ, 08/552 WOZ en 09/216 WOZ). De Ambtenaar heeft op 5 oktober 2009 verzocht om uitstel in verband met vakantie. Dit verzoek om uitstel is ingewilligd.
1.13 Op het onderzoek ter zitting van de Rechtbank van 25 januari 2010 zijn beide partijen verschenen en zijn de beroepen met de nummers 08/591 WOZ, 08/552 WOZ en 09/216 WOZ gelijktijdig behandeld.
1.14 De Rechtbank heeft het beroep tegen de aanslagen OZB 2005 en 2006 (nummer 08/591 WOZ) bij uitspraak van 10 februari 2010 niet ontvankelijk verklaard. De andere beroepen heeft de Rechtbank bij uitspraken van 10 maart 2010 (nummers 08/552 WOZ en 09/216 WOZ) ongegrond verklaard.
1.15 Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.16 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.17 Partijen zijn op 10 november 2010 uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting van 30 december 2010. Belanghebbende heeft om uitstel van deze zitting verzocht vanwege vakantie in het buitenland en de Ambtenaar heeft om uitstel verzocht vanwege onderbezetting van de gemeente. Deze verzoeken om uitstel zijn ingewilligd.
1.18 Partijen zijn op 24 december 2010 uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting van 4 februari 2011. Belanghebbende heeft in zijn faxbericht met als dagtekening 5 januari 2011, welk bericht door het Hof is ontvangen op 6 januari 2011, om uitstel van deze zitting verzocht vanwege een zakelijke afspraak. Dit verzoek is door het Hof bij brief van 7 januari 2011 afgewezen. Bij faxbericht van 17 januari 2011 heeft belanghebbende zijn verzoek om uitstel van het onderzoek ter zitting herhaald met aanvulling van gronden. Dit verzoek om uitstel is ingewilligd.
1.19 De Ambtenaar heeft op 19 januari 2011 nadere stukken aan het Hof gezonden. Het Hof heeft deze stukken eerst op 23 juni 2011 aan belanghebbende gezonden.
1.20 Na overleg met belanghebbende zijn partijen op 25 mei 2011 uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting van 30 juni 2011. Belanghebbende heeft op 29 juni 2011 om uitstel van deze zitting verzocht, omdat hij niet op adequate wijze kennis heeft kunnen nemen van de hem op 23 juni 2011 door het Hof toegezonden stukken. Dit verzoek om uitstel is ingewilligd.
1.21 De Ambtenaar heeft in zijn brief van 8 juli 2011 het Hof verzocht de hoger beroepen zonder mondelinge behandeling af te doen, omdat het telkenmale, soms op het laatste moment uitstellen van de zitting voor hem en de taxateur tot problemen leidt. Hierbij verwijst de Ambtenaar naar het vijf maal, deels op verzoek van belanghebbende, uitstellen van het onderzoek ter zitting door de Rechtbank en het onder 1.20 genoemde uitstel van het onderzoek ter zitting. Tevens heeft hij een uitspraak van de Rechtbank in een zaak met het kenmerk 10/723 WOZ bijgevoegd, waarin belanghebbende op de zittingsdag, 22 juni 2011, om uitstel van het onderzoek ter zitting heeft verzocht wegens ziekte. De Rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat belanghebbende geen doktersverklaring heeft overgelegd.
1.22 Na overleg tussen de griffier en partijen, zijn partijen op 19 augustus 2011 uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting van 22 november 2011.
1.23 De echtgenote van belanghebbende heeft op 18 november 2011 verzocht om uitstel van het onderzoek ter zitting onder opgaaf van de volgende reden:
“Mijn echtgenoot (..) heeft deze week (16 november jl.) ontslag aangezegd gekregen, waartoe hij de nu komende week 2 rechtszaken moet voeren.
Mijn echtgenoot is door deze situatie compleet ingestort en is niet in staat om ter zitting voor de WOZ-zaken te verschijnen, noch deze zaken op adequate wijze voor te bereiden.”
1.24 Bij brief van 18 november 2011 heeft het Hof dit verzoek om uitstel afgewezen, omdat zonder nadere toelichting niet kan worden gezegd dat van een verhindering sprake is.
1.25 De echtgenote van belanghebbende heeft op 21 november 2011 telefonisch contact gehad met de griffier. Hierin heeft het Hof opnieuw kenbaar gemaakt dat geen uitstel wordt verleend. Belanghebbende heeft hierop telefonisch contact met de griffier opgenomen en meegedeeld de hoger beroepen in te trekken. De griffier heeft belanghebbende verzocht dit schriftelijk te bevestigen.
1.26 Belanghebbende heeft daarop op dezelfde dag een faxbericht aan het Hof gestuurd. Hij merkt daarin het volgende op:
“Naar aanleiding het telefonische contact tussen u en mijn echtgenote enerzijds en A en mij anderzijds, laat ik u weten dat ik de procedures inzake mijn beroepschriften met bovengenoemd kenmerk intrek indien geen uitstel van de behandeling plaatsvindt.
De reden die hieraan ten grondslag ligt is het ontslag vanwege reorganisatie dat mij door mijn werkgever op 16 november jl. is aangezegd. Uiteraard kon ik dit per 6 september jl. toen ik de schriftelijke fspraak heb gemaakt voor de behandeling van mijn beroepschriften op de zittingsdatum van 22 november 2011, niet voorzien. In dit verband dient dan ook van overmacht uitgegaan te worden. Hetzelfde geldt voor het eerder uitstel dat is verleend in verband met ziekte.
De dringende reden is dat ik mij sinds 16 november jl. nu in alles moet richten op de noodzakelijke procedures om dit ontslag tegen te gaan, dan wel een voor mij zodanige regeling te treffen dat ik als éénverdiener mijn leven kan voortzetten. Daartoe heb ik afspraken met meerdere advocaten en vindt vandaag (maandag 21e) reeds een kort geding plaats (schorsingsverzoek). Aangezien zeer veel haast is gemoeid met het opstarten van meerdere procedures en raadsheren slechts in beperkte mate beschikbaar zijn, is het voor mij onmogelijk om morgen op 22 november 2011 bij de zitting aanwezig te zijn.
In uw schriftelijke afwijzing op het verzoek tot uitstel d.d. 18 november jl. wordt vermeld dat “zonder nadere toelichting niet kan worden gezegd dat van een verhindering sprake is”.
Ik wijs u hierbij op hetgeen door mij hierboven gesteld is, dat ik op dit moment geen enkel ander belang heb dan het voortzetten van mijn leven door behoud van mijn functie dan wel het verkrijgen van een regeling. Ik benadruk dit omdat dit in het geheel niet vanzelfsprekend is maar dient te worden bevochten.
Uiteraard is het mogelijk u een kopie van de ontslagaanzegging te doen toekomen indien dat van belang is om de behandeling van het beroep uit te stellen.
Ik verzoek uw hof dan ook om de behandeling van mijn beroepschriften nog één keer uit te stellen vanwege de genoemde reden die werkelijk op overmacht berust.
Aangezien ik bij de behandeling van mijn beroepschrift zelf aanwezig wil zijn om ter plekke mijn pleidooi te voeren en tevens mijn bewijsvoering wens te adstrueren, heeft doorgang van de behandeling voor mij geen zin indien ik daarbij zelf niet aanwezig kan zijn. Indien desondanks toch negatief op mijn verzoek tot uitstel wordt beslist, trek ik mijn beroepsprocedures in.”
1.27 De in het faxbericht genoemde argumenten vormen voor het Hof geen aanleiding alsnog uitstel van het onderzoek ter zitting te verlenen. Hierbij heeft het Hof het volgende overwogen.
1.28 De eisen van een goede rechtspleging brengen mee dat in geval een belanghebbende of zijn gemachtigde tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen waarom hij niet op de voor de behandeling van de zaak vastgestelde zittingsdag aanwezig kan zijn of zich op de behandeling kan voorbereiden, verzoekt die behandeling op een nader te bepalen latere dag te doen plaatsvinden, de rechter dat verzoek inwilligt tenzij hij oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan zodanig uitstel in de weg staan (Hoge Raad 4 mei 2007, nr. 41.429, LJN BA4301, BNB 2007/203).
1.29 Gelet op het tijdstip van ontslagaanzegging, 16 november 2011, heeft belanghebbende tijdig een verzoek om uitstel van het onderzoek ter zitting ingediend. Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende op de vastgestelde zittingsdag afspraken had gemaakt dan wel andere verplichtingen had, zodat op die grond geen sprake is van een fysieke verhindering bij de behandeling van de zaak aanwezig te zijn. Daarnaast getuigt het faxbericht - gelet op de omvang en de opbouw daarvan - niet van een “complete instorting” van belanghebbende, zoals zijn echtgenote heeft betoogd. Het Hof acht belanghebbende daarom in staat de behandeling ter zitting ter hand te kunnen nemen. Hierbij gaat het Hof ervan uit, dat belanghebbende reeds enkele malen de mondelinge behandeling ter zitting voorbereid heeft en reeds geruime tijd op de hoogte was van de aanstaande mondelinge behandeling. Daarbij neemt het Hof voorts in aanmerking dat het gaat om een zaak die reeds in eerste aanleg heeft gediend. Dat een ontslagprocedure dusdanig spoedeisend is, dat daarmee geen ruimte bestaat voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting, acht het Hof zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet aannemelijk. Mede gelet op het belang van partijen om in deze langlopende procedures een beslissing te vernemen en het belang van de Ambtenaar en de taxateur om het onderzoek ter zitting doorgang te laten vinden, zijn de aangevoerde redenen niet van een dusdanig gewicht, dat deze wederom uitstel van het onderzoek ter zitting rechtvaardigen.
1.30 Het Hof heeft daarom besloten geen uitstel van het onderzoek ter zitting te verlenen. Daarmee is aan de voorwaarde voor intrekking van de hoger beroepen voldaan. Het Hof merkt de hoger beroepen daarom aan als rechtsgeldig ingetrokken.
1.31 Het Hof heeft op 21 november 2011 de Ambtenaar telefonisch op de hoogte gesteld van het niet verlenen van uitstel en daarmee de intrekking van de hoger beroepen door belanghebbende. Belanghebbende was telefonisch niet bereikbaar. Belanghebbende is op 22 november 2011 op het geplande tijdstip van het onderzoek ter zitting, niet verschenen.
1.32 Een rechtsgeldige intrekking van het hoger beroep heeft tot gevolg dat het geding eindigt. In een zodanig geval kan een uitspraak op dat hoger beroep achterwege blijven. In een geval als het onderhavige echter, waarin belanghebbende zijn hoger beroepen voorwaardelijk heeft ingetrokken, waarbij de voldoening van de voorwaarde afhankelijk is van een beslissing van het Hof, heeft het Hof besloten - nu het van oordeel is dat de voorwaarde is vervuld, zodat het beroep rechtsgeldig is ingetrokken - zijn constatering van die intrekking neer te leggen in een uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zodat degene die zich daarmee niet kan verenigen daartegen een rechtsmiddel kan aanwenden. Nu belanghebbende de hoger beroepen rechtsgeldig heeft ingetrokken, dient belanghebbende niet-ontvankelijk te worden verklaard als bedoeld in artikel 8:70, letter b, van de Awb (vergelijk Hoge Raad 23 september 2011, nr. 11/00372, LJN BT2297).
slotsom
Op grond van het vorenstaande zijn de hoger beroepen niet ontvankelijk.
2. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
3. Beslissing
Het Hof verklaart de hoger beroepen niet ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op 6 december 2011 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 december 2011
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.