Home

Gerechtshof Arnhem, 06-12-2011, BU8358, 11-00271

Gerechtshof Arnhem, 06-12-2011, BU8358, 11-00271

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
6 december 2011
Datum publicatie
16 december 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BU8358
Zaaknummer
11-00271

Inhoudsindicatie

Waterschapsheffing

Percelen vormen geen natuurterrein.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 11/00271

uitspraakdatum: 6 december 2011

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Lococensus, belastingkantoor gezamenlijke waterschappen, te Zwolle (hierna: de Ambtenaar)

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 februari 2011, nummer Awb 09/2284, in het geding tussen de Ambtenaar en

X te Z (hierna: belanghebbende)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De Ambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag in de watersysteemheffing van het Waterschap Rijn en IJssel opgelegd.

1.2 Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Ambtenaar bij uitspraak van 13 november 2009 de aanslag gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 22 februari 2011 gegrond verklaard, de uitspraak van de Ambtenaar vernietigd en aanslag verminderd.

1.4 De Ambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast het hiervoor vermelde stuk, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede de stukken die nadien door de Ambtenaar, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, zijn overgelegd. Deze stukken zijn in afschrift aan belanghebbende gezonden.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2011 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord mr. P. namens de Ambtenaar, bijgestaan door T. Belanghebbende is, hoewel overeenkomstig de wet uitgenodigd, zonder kennisgeving niet verschenen. Tot de stukken van het geding behoort een handtekening retourkaart waaruit blijkt dat de uitnodiging op 6 oktober 2011 op het adres van belanghebbende is uitgereikt.

1.7 De gemachtigde van de Ambtenaar heeft een pleitnota overgelegd. Een afschrift daarvan is aan het hierna genoemde proces-verbaal gehecht.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en hetgeen door partijen is gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende is weersproken, de volgende feiten vast.

2.1 Belanghebbende exploiteert in Z een veehouderij. Met betrekking tot een drietal bij hem in gebruik zijnde, buitendijks gelegen, percelen (met een totale oppervlakte van 15.54.45 ha) heeft belanghebbende met het toenmalige Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een overeenkomst gesloten in het kader van de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000. De bedoelde percelen hebben de bestemming “Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden”.

2.2 Mede ter uitvoering van de hiervoor bedoelde overeenkomst is belanghebbende bij notarieel verleden akte, waarin belanghebbende ‘beheerder’, en het van belang zijnde gedeelte van de hiervoor genoemde percelen (15.23 ha) ‘terrein’ wordt genoemd, een zogenoemde kwalitatieve verplichting aangegaan die, blijkens de akte, onder meer inhoudt:

"(…)

ARTIKEL 3

a. De beheerder gedoogt op het terrein voor onbepaalde tijd de ontwikkeling danwel instandhouding van het natuurdoelpakket waarvoor subsidie wordt of is verleend op grond van de regeling;

b. De beheerder laat al datgene na dat de ontwikkeling danwel instandhouding van het natuurdoelpakket waarvoor subsidie wordt of is verleend op grond van de regeling belemmert, bemoeilijkt of verhindert;

c. De beheerder gebruikt het terrein niet met het oog op de uitoefening van de landbouw, tenzij dit en voorzover dit in overeenstemming is met de ontwikkeling danwel instandhouding van het natuurdoelpakket waarvoor subsidie wordt of is verleend op grond van de regeling;

d. De beheerder gebruikt het terrein niet voor andere doeleinden dan voor de ontwikkeling danwel instandhouding van het natuurdoelpakket waarvoor subsidie wordt of is verleend op grond van de regeling.

ARTIKEL 4

De beheerder vestigt bij deze ten laste van het terrein ten behoeve van de Staat een kwalitatieve verbintenis overeenkomstig artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek van de inhoud, zoals hiervoor in artikel 3 is aangegeven.

(…)

ARTIKEL 8

De Staat en de beheerder komen overeen dat de overeengekomen verplichtingen om te dulden of niet te doen ten aanzien van het terrein zullen overgaan op diegenen die het desbetreffende goed onder bijzondere titel zullen verkrijgen (…)"

2.3 Het natuurdoelpakket waarvoor belanghebbende verplichtingen op zich heeft genomen betreft het pakket met nummer 15 zoals dat is opgenomen in een bijlage bij de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000 en is gericht op "half natuurlijk grasland". Daarvoor gelden de volgende voorwaarden:

"(…)

Voorwaarden

- Minimaal 90% van de oppervlakte van de beheerseenheid bestaat uit grasland of kwelder.

- In geval van grasland staan in het zesde jaar van het eerste tijdvak, en in alle volgende tijdvakken waarvoor u subsidie krijgt, op de beheerseenheid minimaal vijftien inheemse plantensoorten inclusief mossen per 25 m².

- Maximaal 10% van de oppervlakte van de beheerseenheid is bedekt met Pijpestrootje of Bochtige smele.

Beheersvoorschriften

- U voert bij grasland jaarlijks minimaal 90% van het gewas af via maaien of beweiden.

- Tussen 1 juli en 1 april mogen er op enig moment maximaal drie grootvee-eenheden (GVE) per hectare op het land staan.

- U mag bemesten met ruige mest of kalk als dit voor het beheer noodzakelijk is."

2.4 De percelen zijn gerangschikt in het kader van de Natuurschoonwet uit welken hoofde een instandhoudingsverplichting geldt van 25 jaar.

2.5 De Ambtenaar heeft de aanslag opgelegd, berekend tegen een tarief van € 30,90 per hectare voor zogenoemd "ongebouwd overig". De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd waarbij voor de drie percelen in volle omvang een tarief van € 1,31 per hectare voor natuurterrein is toegepast.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of het gedeelte van 15.23 ha van de onder de feiten bedoelde percelen, kan worden aangemerkt als natuurterrein of als ongebouwde onroerende zaak, in de zin van de hierna te noemen bepaling van de Verordening op de watersysteemheffing Waterschap Rijn en IJssel 2009 zoals deze luidt na de eerste en tweede wijziging (hierna: de Verordening).

3.2 De Ambtenaar stelt dat de percelen moeten worden aangemerkt als ongebouwde onroerende zaken. Belanghebbende verdedigt dat sprake is van natuurterrein zoals de Rechtbank in haar uitspraak heeft beslist.

3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft De Ambtenaar ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting en de daaraan gehechte pleitnota.

3.4 De Ambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrond verklaring van het beroep tegen zijn uitspraak op bezwaar.

3.5 Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 In de Verordening is - onder meer - het volgende opgenomen:

"(…)

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

(…)

f. natuurterrein: ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare;

g. ongebouwde onroerende zaken: ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn;

(…)

Artikel 6 Tarief ongebouwde onroerende zaken

Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor ongebouwde onroerende zaken € 30,90 per hectare.

(…)

Artikel 8 Tarief natuurterreinen

Met inachtneming dienaangaande van het bepaalde in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing € 1,31 per hectare.

(…)"

4.2 De Ambtenaar heeft gesteld, onder meer onder overlegging van foto's van de onderhavige percelen en een notitie, opgemaakt door S Ingenieursbureau te P, dat belanghebbende de percelen - mede - aanwendt ten behoeve van zijn veehouderij en dat de opbrengstgevende waarde van de onderhavige percelen, in verhouding tot een normale (optimale) agrarische productiviteit, volgens een behoudende inschatting ten minste 29 percent bedraagt. Het Hof acht dit aannemelijk.

4.3 De Ambtenaar heeft voorts ter zitting verklaard dat, gelet op de overeenkomst ter zake van de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000, de percelen kunnen worden aangemerkt als natuur in de zin van de begripsbepalingen in de Verordening. Voor het pakket half natuurlijk grasland bedraagt de subsidie voor het jaar 2010 € 139,61 per hectare. Daaruit kan, aldus de Ambtenaar, worden afgeleid dat de inzet ten behoeve van de natuur, in een geval als het onderhavige, slechts een geringe achteruitgang betekent van de opbrengstgevende vermogen van agrarische grond. Hoewel sprake is van natuur kan niettemin niet van natuurterrein in de zin van de Verordening worden gesproken omdat, aldus nog steeds de Ambtenaar, in dit geval niet kan worden gezegd dat de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud en de ontwikkeling daarvan.

4.4 Onder geheel of nagenoeg geheel moet naar het oordeel van het Hof ook in dit geval worden verstaan 90 percent of meer. Dat betekent dat, zoals de Ambtenaar terecht verdedigt, de inrichting en het beheer van de onderhavige percelen slechts beperkt, minder dan 10 percent, mogen zijn afgestemd op andere doelstellingen dan het behoud of de ontwikkeling van natuur, zoals in dit geval gebruik ten behoeve van de veehouderij. Voor het antwoord op de vraag in welke mate de inrichting en het beheer zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur, is naar het oordeel van het Hof in een dergelijk geval van belang of, en in hoeverre, daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt van het opbrengstgevende vermogen van de grond, buiten de doelstelling behoud of ontwikkeling van natuur.

4.5 Gelet op de begripsbepalingen en de tariefstellingen in de Verordening, geldt voor ongebouwde onroerende zaken het algemene begrip daarvan als hoofdregel en is het natuurterrein, als species, de uitzondering. Dit brengt mee dat op belanghebbende, die een beroep doet op die uitzondering, tegenover de betwisting door de Ambtenaar de last rust feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken waaruit volgt dat zij van toepassing is.

4.6 Belanghebbende heeft niets gesteld omtrent de inrichting en het beheer van de onderhavige percelen. Dat, zoals belanghebbende in eerste aanleg naar voren heeft gebracht, de gronden niet meer in gebruik zijn als landbouwgronden acht het Hof, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Ambtenaar, niet aannemelijk. De overweging van de Rechtbank dat belanghebbende die gronden niet langer mag gebruiken voor de landbouw acht het Hof, gelet op de onder de feiten geciteerde bepalingen, niet juist.

4.7 Het Hof heeft aannemelijk geoordeeld dat belanghebbende de percelen - mede - aanwendt ten behoeve van zijn veehouderij en dat de opbrengstgevende waarde van de onderhavige percelen, in verhouding tot een normale (optimale) agrarische productiviteit, ten minste 29 percent bedraagt. Belanghebbende heeft daartegenover geen feiten en omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, op grond waarvan moet worden geoordeeld dat niettemin de inrichting en het beheer van die percelen geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur.

slotsom

4.8 Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en

– verklaart het tegen de uitspraak van de Ambtenaar ingestelde beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.

De beslissing is op 6 december 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.

De voorzitter,

(J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.