Gerechtshof Arnhem, 06-12-2011, BU8361, 11-00368
Gerechtshof Arnhem, 06-12-2011, BU8361, 11-00368
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 6 december 2011
- Datum publicatie
- 16 december 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2011:BU8361
- Zaaknummer
- 11-00368
Inhoudsindicatie
Woz.
Waardebepaling in goede justitie door hof. Proceskostenvergoeding voor kosten deskundige.
Uitspraak
uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 11/00368
uitspraakdatum: 6 december 2011
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 april 2011, nummer SRB 10/2158, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente De Ronde Venen (hierna: de Ambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De Ambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Vinkeveen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) per waardepeildatum 1 januari 2009 voor het belastingjaar 2010 vastgesteld op € 279.000.
1.2. Bij uitspraak van 14 juni 2010 heeft de Ambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen voornoemde beschikking ongegrond verklaard en de vastgestelde waarde gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Utrecht (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Dit gerechtshof heeft het hoger beroepschrift met toepassing van artikel 8:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ter verdere behandeling verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof).
1.5. De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de door belanghebbende ingediende conclusie van repliek van 6 september 2011, aangevuld bij brief van 8 september 2011 met fotoreportage, alsmede het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen belanghebbende, bijgestaan door A, beëdigd makelaar en taxateur o.g., verbonden aan makelaardij B BV te Amsterdam (hierna: A) alsmede de Ambtenaar, vergezeld van C, WOZ-taxateur bij taxatiebureau D BV.
1.8. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak a-straat 1 te Vinkeveen (hierna: het object). Het betreft een in 2002 gebouwde vrijstaande recreatiewoning van het type ‘Spanker’ met tuin en terras, direct gelegen aan het water op een beschermd en afgesloten park met soortgelijke woningen, buiten de bebouwde kom van de gemeente. Alle woningen op het park hebben evenals het object een inhoud van 239 m³ en beschikken over een stuk grond met een oppervlakte van 311 m².
2.2. Belanghebbende heeft zich in de procedure bij de Rechtbank doen bijstaan door L. Cornelisse, juridisch adviseur, alsmede door A.
2.3. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld verwijst de Ambtenaar naar het taxatierapport van 9 september 2010, opgemaakt door P. Bon, WOZ taxateur bij taxatiebureau D BV. In dat rapport is het object vergeleken met drie in hetzelfde park gelegen onroerende zaken van hetzelfde type als dat van het object, die alle in 2008 zijn verkocht, te weten:
- a-straat 2, verkocht voor € 325.000 en in eigendom overgedragen op 2 april 2008;
- a-straat 3, verkocht voor € 315.000 en in eigendom overgedragen op 1 oktober 2008;
- a-straat 4, verkocht voor € 285.000 en in eigendom overgedragen op 6 juni 2008.
Blijkens het door de gemeente overgelegde taxatierapport is voor de vergelijking met het object geen correctie op die verkoopprijzen aangebracht wegens een dalende trend op de vastgoedmarkt die sinds september 2008 is ingezet.
2.4. Belanghebbende heeft de vastgestelde waarde bestreden met de inbreng van het taxatieverslag van 17 februari 2011 van A en dit vergezeld doen gaan van een fotorapportage van het object en de door de gemeente ingebrachte vergelijkingspanden. Hij heeft een en ander in hoger beroep nog aangevuld met cijfers en foto’s van de volgende – eveneens op hetzelfde park gelegen – recreatiewoningen (met dezelfde inhoud en eenzelfde perceelsgrootte):
- a-straat 5, verkocht voor € 252.500 op 11 september 2009;
- a-straat 6, verkocht voor € 263.500 op 13 december 2010;
- a-straat 7, verkocht voor € 259.000 op 3 augustus 2009;
- a-straat 8, verkocht voor € 255.000 op 12 november 2010;
- a-straat 9, verkocht voor € 267.500 op 2 oktober 2009.
2.5. Voor zijn werkzaamheden bestaande uit de plaatselijke opname van de panden, het maken van foto’s (binnen en buiten) en het uitwerken van de taxatie heeft A op 28 februari 2011 aan belanghebbende een factuur gezonden van € 963,90 inclusief omzetbelasting.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is de waarde van het object per waardepeildatum 1 januari 2009.
3.2. Belanghebbende betoogt dat de waarde van het object per peildatum, in afwijking van de bij beschikking vastgestelde waarde van € 279.000, nader moet worden vastgesteld op € 245.000, uitgaande van een sinds september 2008 ingezette waardedaling van de onroerend-goed-markt. Hiermee heeft, aldus belanghebbende, de Ambtenaar geen rekening gehouden terwijl deze naar zijn mening evenmin rekening heeft gehouden met de (aanzienlijke) investeringen die in de vergelijkingspanden wèl en in het object niet zijn gedaan.
3.3. De Ambtenaar verdedigt een waarde van € 279.000 en verwijst daartoe naar het eerder bij de Rechtbank overgelegde taxatierapport van 9 september 2010 waarin drie vergelijkingspanden zijn opgenomen.
3.4. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot een waarde van het object per peildatum 1 januari 2009 van € 245.000.
3.6. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de zaak dient te worden toegekend, indien de volle en de onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. De in het voornoemde artikellid bedoelde waarde wordt ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ voor woningen bepaald door een systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.
4.2. Het Hof stelt voorop dat doel en strekking van de Wet WOZ meebrengen dat de waarde van een onroerende zaak voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald aan de hand van feiten en omstandigheden die zich op of rond de peildatum voordoen. Voor de waardevaststelling van een onroerende zaak is voorts, gelet op de tekst van artikel 17 van de Wet WOZ, van belang het tijdstip waarop de prijs in de markt door vraag en aanbod tot stand komt, derhalve de datum van de (ver)koop en niet die waarop de onroerende zaak te koop wordt aangeboden of deze in eigendom wordt overgedragen.
4.3. Het ligt – bij betwisting daarvan – op de weg van de Ambtenaar aannemelijk te maken dat de bij beschikking vastgestelde waarde niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer per peildatum.
4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat op de onroerend-goed-markt – na een lange periode van stijging – ten gevolge van de kredietcrisis vanaf september 2008 landelijk een waardedaling is ingezet. Dit blijkt ook uit de grafiek ‘prijsindex woningen’ die is opgenomen in het taxatieverslag van de gemeente, dat de Ambtenaar in de procedure voor de Rechtbank heeft overgelegd.
4.5. Hoewel genoemde grafiek een landelijke prijsindex van woningen weergeeft en niet ziet op verkopen van de onderhavige recreatiewoningen gelegen in de gemeente Ronde Venen, is het Hof van oordeel dat de Ambtenaar ten onrechte bij de waardevaststelling van het object geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat er tussen september 2008 en 1 januari 2009 sprake is geweest van een dalende trend. Het Hof merkt hierbij op dat de Ambtenaar ter zitting van de Rechtbank heeft verklaard dat in 2008 weliswaar per saldo nog een stijging van 2% heeft plaatsgevonden, maar dat de waarde van recreatiewoningen gedurende 2008 is gedaald met 4,5%. De andersluidende verklaring van de Ambtenaar ter zitting van het Hof dat de kredietcrisis geen invloed heeft gehad op de waarde van het object omdat de gemiddelde recreatiewoning op het park na peildatum voor € 288.000 (2009) en € 272.000 (2010) is verkocht, is daartoe onvoldoende nu daarbij ook is opgemerkt dat de gemiddelde verkoopprijs van deze woningen in 2008 nog € 293.000 beliep en voorts geen inzicht is gegeven in de kwalitatieve verschillen die mogelijkerwijs tussen deze verkochte recreatiewoningen en het object bestaan. Voorts erkent ook de Ambtenaar dat er in de maanden november en december 2008 veel onduidelijkheid bestond in de vastgoedmarkt waardoor het aantal verkopen sterk daalde.
4.6. In dit verband merkt het Hof nog op dat vanwege de tijdsduur die is verstreken tussen de data van de (voorlopige) koopovereenkomsten en de transportdata van alle in 2.3. genoemde vergelijkingspanden de conclusie is gerechtvaardigd dat de verkoopprijzen nog in een stijgende markt tot stand zijn gekomen.
4.7. Belanghebbende heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de door de Ambtenaar ingebrachte vergelijkingspanden niet goed vergelijkbaar zijn met het object omdat deze in een veel betere staat van onderhoud verkeren en bovendien zijn uitgerust met een veel hoger voorzieningenniveau dan het object, zoals aanzienlijke verbouwingen binnen en buiten, hekwerken, grote terrassen, uitgebouwde serres, langere aanlegsteigers, airco-units enzovoort. Bovendien staan in het taxatierapport van Tog Nederland, aldus belanghebbende, een aantal onjuistheden vermeld met betrekking tot het object die aanleiding zouden geven te concluderen tot een hogere waarde. Zo is, anders dan in het taxatierapport is vermeld, feitelijk geen sprake van een terras op de eerste etage, maar wel van achterstallig schilderwerk. Een en ander is door de Ambtenaar niet weersproken en is door belanghebbende zichtbaar gemaakt middels een door A gemaakte fotorapportage.
4.8. Naar het oordeel van het Hof heeft de Ambtenaar op de vraag of in voldoende mate rekening is gehouden met de door belanghebbende zichtbaar gemaakte verschillen in onderhoud en kwaliteit geen afdoende antwoord kunnen geven. Weliswaar zijn de vergelijkingspanden alle voor hogere prijzen (€ 325.000, € 315.000 en € 285.000) verkocht dan de voor het object vastgestelde waarde per peildatum van € 279.000 maar deze verkoopprijzen zijn alle in een stijgende markt (namelijk vóór oktober 2008) tot stand gekomen terwijl op de peildatum al enige maanden sprake was van een stagnerende en dalende markt. Hiermee rekening houdend is door de Ambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat bij de waardering van het object voldoende rekening is gehouden met de onder 4.8 genoemde kwalitatieve verschillen tussen de referentiepanden enerzijds en het object anderzijds.
4.9. Nu de Ambtenaar niet in de op hem rustende bewijslast is geslaagd, ligt het op de weg van belanghebbende aannemelijk te maken dat de door hem bepleite waarde van € 245.000 juist is.
4.10. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende evenmin in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Hierbij merkt het Hof op dat de omstandigheid dat voor een bepaald bedrag in een onroerende zaak is geïnvesteerd niet de conclusie rechtvaardigt dat de waarde van die onroerende zaak in dezelfde mate toeneemt. Voorts merkt het Hof op dat weliswaar door de Ambtenaar ten onrechte in het geheel geen rekening is gehouden met een dalende trend in de verkoopprijzen van recreatiewoningen doch dat deze trend eerst drie maanden voor de peildatum is ingezet zodat slechts sprake zal zijn geweest van een geringe daling. De door belanghebbende aangedragen, in 2.4 vermelde, transactiegegevens van vergelijkbare recreatiewoningen kunnen vanwege de hoogte van de verkoopsommen naar het oordeel van het Hof niet dienen ter onderbouwing van de door belanghebbende voorgestane waarde.
4.11. Nu geen van beide partijen de door haar verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt stelt het Hof, rekening houdend met de onderlinge verschillen tussen de referentiepanden en het object, met het feit dat alle referentiepanden vóór de peildatum in een stijgende markt zijn verkocht en rekening houdend met het feit dat de vastgoedmarkt per peildatum te kampen had met een dalende en stagnerende markt, in goede justitie vast op € 265.000.
4.12. Tussen partijen is niet in geschil, dat belanghebbende in redelijkheid heeft gekozen voor het inroepen van een deskundige. In de procedure voor de Rechtbank heeft de gemachtigde van belanghebbende blijkens zijn aldaar gehouden pleidooi ter zake van de werkzaamheden van de deskundige/taxateur een kostenvergoeding geclaimd van € 869,94 (inclusief omzetbelasting). Het Hof acht deze kosten in dit geval marktconform en – gelet op het uitvoerige onderzoek dat door A is gedaan – ook niet onredelijk.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. De waarde per 1 januari 2009 dient nader te worden vastgesteld op € 265.000.
5. Kosten
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft moeten maken vast op € 1.743,94. Dit bedrag bestaat uit (2 punten voor beroepschrift en verschijnen ter zitting × € 437 × 1 =) € 874 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 869,94 voor de deskundige.
Aangezien A in hoger beroep als deskundige is opgetreden en belanghebbende in hoger beroep slechts heeft verzocht om vergoeding van de taxatiekosten, die, zoals in 4.12 is overwogen, voor vergoeding in aanmerking komen, is er geen aanleiding om over te gaan tot een veroordeling in de kosten van een deskundige in hoger beroep. Nu in hoger beroep ook niet is gebleken van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bestaat er derhalve geen aanleiding om in hoger beroep over te gaan tot een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
– vernietigt de bestreden uitspraak van de Rechtbank;
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
– vernietigt de uitspraak op bezwaar;
– vermindert de waarde van het object per 1 januari 2009 tot € 265.000;
– veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.743,94, en
– bepaalt dat de gemeente De Ronde Venen aan belanghebbende vergoedt het door de Rechtbank geheven griffierecht van € 41 alsmede het door het Gerechtshof geheven griffierecht van € 112.
Aldus gedaan door mr. M.C.M. de Kroon, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. A.J. Kromhout, raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier mr. N. ten Broek.
De beslissing is op 6 december 2011 in het openbaar uitgesproken.
De griffier,
(N. ten Broek) (J.A. Monsma)
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen. Bij afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. J.A. Monsma.
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 6 december 2011.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.