Home

Gerechtshof Arnhem, 29-12-2011, BV0825, 11/00437 en 11/00567

Gerechtshof Arnhem, 29-12-2011, BV0825, 11/00437 en 11/00567

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
29 december 2011
Datum publicatie
13 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BV0825
Zaaknummer
11/00437 en 11/00567

Inhoudsindicatie

Gemeentelijke heffingen.

Beroep tegen afwijzing verzoek om ambtshalve vermindering aanslagen gemeentelijke heffingen is niet-ontvankelijk. Rechtbank heeft zich ten onrechte onbevoegd verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummers 11/00437 en 11/00567

uitspraakdatum: 29 december 2011

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

X, wonende te Z (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraken van de rechtbank Arnhem van 21 april 2011, nummers AWB 10/3670 en AWB 10/3672, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen (hierna: de Ambtenaar),

betreffende beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De Ambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2007 de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Q (hierna: de onroerende zaak), voor het kalenderjaar 2007 – naar de waardepeildatum 1 januari 2005 – vastgesteld op € 295.000.

1.2. De Ambtenaar heeft bij beschikking van 29 februari 2008 de waarde van de onroerende zaak voor het kalenderjaar 2008 – naar de waardepeildatum 1 januari 2007 – vastgesteld op € 301.000.

1.3. Belanghebbende heeft bij brief van 8 augustus 2010 aan de Ambtenaar verzocht voornoemde waarden te verminderen tot € 268.000.

1.4. De Ambtenaar heeft deze brief aangemerkt als een bezwaarschrift tegen voornoemde WOZ-beschikkingen. De Ambtenaar heeft bij uitspraken van 4 september 2010 beide bezwaren niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.

1.5. Belanghebbende is tegen de uitspraken van de Ambtenaar in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraken van 21 april 2011 ongegrond verklaard voor zover deze zijn gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar en heeft zich onbevoegd verklaard voor zover deze zijn gericht tegen de afwijzing van de ambtshalve vermindering.

1.6. Belanghebbende heeft bij brief van 30 mei 2011, ingekomen bij het Hof op 1 juni 2011, tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2011 te Arnhem. Belanghebbende en de Ambtenaar zijn daar verschenen.

1.8. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De inhoud van de pleitnota is in deze uitspraak ingelast.

1.9. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Overwegingen

Ontvankelijkheid bezwaarschrift

2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De dagtekening van de WOZ-beschikkingen is respectievelijk 28 februari 2007 en 29 februari 2008. De Ambtenaar heeft de brief van belanghebbende van 8 augustus 2010 terecht opgevat als bezwaarschrift. Dit bezwaarschrift is niet tijdig ingediend. Deze termijnoverschrijding wordt door belanghebbende niet betwist.

2.2. Ten aanzien van een na afloop van de gestelde termijn ingediend bezwaarschrift blijft, ingevolge het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb, een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2.3. Belanghebbende heeft betoogd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat hem pas bij de waardevaststelling voor de kalenderjaren 2009 en 2010 – waarbij de waarde lager is vastgesteld dan in de onderhavige kalenderjaren 2007 en 2008 – duidelijk is geworden dat de WOZ-waarden voor de onderhavige jaren te hoog zijn vastgesteld.

2.4. Naar het oordeel van het Hof kan de door belanghebbende aangevoerde omstandigheid niet ertoe leiden dat de termijnoverschrijdingen verschoonbaar zijn. Belanghebbende was immers wel in staat om binnen de wettelijke bezwaartermijn tegen de waardebeschikkingen bezwaar te maken, maar heeft dat niet gedaan omdat hij daartoe (binnen de bezwaartermijn) geen reden had. Een nadien opgekomen reden – zoals in dit geval de waardevaststellingen voor latere jaren – kan niet bewerkstelligen dat een inmiddels plaatsgehad hebbende niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt (vgl. HR 11 juni 2004, nr. 39.009, LJN AP1368, BNB 2004/293 en HR 28 april 2006,

nr. 40.956, LJN AW4062, BNB 2006/215). De termijnoverschrijding kan mitsdien aan belanghebbende worden toegerekend.

Motivering uitspraak op bezwaar

2.5. Belanghebbende heeft betoogd dat in de uitspraken op bezwaar ten onrechte niet is vermeld welke rechtsregel (artikel 6:7 van de Awb) is geschonden. De enkele omstandigheid dat de geschonden rechtsregel niet is vermeld, brengt echter niet mee dat de uitspraken op het bezwaar ondeugdelijk zijn gemotiveerd, zodat van een schending van het bepaalde in

artikel 7:12 van de Awb geen sprake is.

Verzoek ambtshalve vermindering

2.6. Op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan een inspecteur een onjuiste belastingaanslag of beschikking - al dan niet op verzoek van een partij - ambtshalve verminderen.

2.7. Artikel 30 van de Wet WOZ heeft artikel 65 van de AWR niet van overeenkomstige toepassing verklaard met betrekking tot WOZ-beschikkingen. Een ambtenaar kan niettemin een WOZ-beschikking ambtshalve verminderen op grond van artikel 44 van de Wet WOZ in samenhang met artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ. Een voorwaarde voor een dergelijke vermindering is dat de waarde ten minste 20 percent lager is dan de te hoog vastgestelde waarde. Belanghebbende heeft erkend dat daarvan voor ieder kalenderjaar afzonderlijk geen sprake is, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden voor ambtshalve vermindering van de vastgestelde waarden op grond van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ.

2.8. Artikel 231 van de Gemeentewet heeft artikel 65 van de AWR wel van overeenkomstige toepassing verklaard met betrekking tot de heffing van gemeentelijke belastingen. Voor zover de brief van belanghebbende van 8 augustus 2010 als een verzoek om een ambtshalve vermindering van een aanslag in een of meer gemeentelijke belastingen moet worden beschouwd, heeft te gelden dat tegen een beslissing op een dergelijk verzoek, op grond van artikel 26 van de AWR in samenhang met artikel 7:1 van de Awb, geen bezwaar of beroep openstaat. De beslissing op een dergelijk verzoek vormt in het onderhavige geval een primair besluit, zodat belanghebbendes beroep daartegen niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Rechtbank heeft zich derhalve ten onrechte onbevoegd verklaard voor zover het beroep is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering.

2.9. Gelet op het vorenoverwogene zijn de hoger beroepen van belanghebbende gegrond.

2.10. Hierbij merkt het Hof nog op dat de uitspraken van de Rechtbank om procedurele redenen worden vernietigd, maar dat belanghebbende inhoudelijk geen gelijk krijgt. Wel moet de Ambtenaar het griffierecht dat door belanghebbende in hoger beroep is betaald, vergoeden.

3. Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling omdat niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende in hoger beroep kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

4. Beslissing

Het Hof:

- bevestigt de uitspraken van de Rechtbank voor zover deze betrekking hebben op de

niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar;

- vernietigt de uitspraken van de Rechtbank voor zover deze betrekking hebben op de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering;

- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk voor zover deze zijn gericht tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering;

- gelast dat de gemeente Nijmegen het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 112 in hoger beroep aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. A.J.H. van Suilen voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2011.

De griffier, De voorzitter,

(S. Darwinkel) (A.J.H. van Suilen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 januari 2012.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.