Gerechtshof Arnhem, 13-12-2011, BV2734, 11/00286 en 11/00287
Gerechtshof Arnhem, 13-12-2011, BV2734, 11/00286 en 11/00287
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 13 december 2011
- Datum publicatie
- 3 februari 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2011:BV2734
- Zaaknummer
- 11/00286 en 11/00287
Inhoudsindicatie
Proceskosten.
Uurtarief van € 80 voor taxatierapport is redelijk.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummers 11/00286 en 11/00287
uitspraakdatum: 13 december 2011
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem (hierna: de Ambtenaar)
tegen de uitspraken van de rechtbank Arnhem van 31 maart 2011, nummers AWB 10/2105 en AWB 10/2106, in het geding tussen de Ambtenaar en
X te Z (hierna: belanghebbende)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De Ambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de uit vier objecten bestaande onroerende zaak a-straat 1 te Z, per waardepeildatum 1 januari 2008 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2009 vastgesteld op:
- a-straat 1, begane grond links € 422.000
- a-straat 1, begane grond rechts € 876.000
- a-straat 1, 1e verdieping € 1.092.000
- a-straat 1, 2e verdieping € 1.092.000
1.2 Bij gelijksoortige beschikking heeft de Ambtenaar de waarde van de onroerende zaak b-straat te Z per waardepeildatum 1 januari 2008 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2009 vastgesteld op € 3.499.000.
1.3 Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 27 april 2010 heeft de Ambtenaar de vastgestelde waarde van a-straat 1, begane grond links en begane grond rechts verminderd tot € 363.000 respectievelijk € 726.000, de vastgestelde waarde van a-straat 1, 1e en 2e verdieping gehandhaafd en de vastgestelde waarde van de onroerende zaak b-straaat 1 te Z verminderd tot € 3.278.000, Daarbij heeft de Ambtenaar een proceskostenvergoeding toegekend van in totaal € 1.321,90.
1.4 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gesplitst in een beroep ter zake van de onroerende zaak a-straat 1 (nummer AWB 10/2105) en een beroep ter zake van de onroerende zaak b-straat 1 (nummer AWB 10/2106).
1.5 Bij uitspraak van 31 maart 2011 heeft de Rechtbank het beroep ter zake van de onroerende zaak a-straat 1 gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de proceskostenvergoeding in bezwaar, de uitspraak van de Ambtenaar vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding in bezwaar en de Ambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van in totaal € 622,75 (€ 185,75 meer proceskosten in bezwaar en € 437 proceskosten in beroep), alsmede gelast dat de gemeente Arnhem het griffierecht aan belanghebbende vergoedt.
1.6 Eveneens bij uitspraak van 31 maart 2011 heeft de Rechtbank het beroep ter zake van de onroerende zaak b-straat 1 gegrond verklaard, de uitspraak van de Ambtenaar vernietigd, de vastgestelde waarde verminderd tot € 3.258.560 en de Ambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van in totaal € 622,75 (€ 185,75 meer proceskosten in bezwaar en € 437 proceskosten in beroep), alsmede gelast dat de gemeente Arnhem het griffierecht aan belanghebbende vergoedt.
1.7 De Ambtenaar heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep ter zake van de onroerende zaak a-straat 1 is geregistreerd onder nummer 11/00286. Het hoger beroep ter zake van de onroerende zaak b-straat 1 is geregistreerd onder nummer 11/00287. Belanghebbende heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
1.8 Tot de gedingstukken behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben.
1.9 Ter zitting van 10 november 2011 te Arnhem zijn de zaken gelijktijdig behandeld. Daarbij zijn verschenen en gehoord de Ambtenaar, alsmede de gemachtigde van belanghebbende.
1.10 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende is eigenaar van vier objecten in een bedrijfsverzamelgebouw aan de a-straat 1 te Z en van de onroerende zaak b-straat 1 te Z.
2.2 Belanghebbende heeft A van B gemachtigd namens hem de bezwaarprocedures en de (hoger)beroepsprocedures bij de Rechtbank en het Hof te voeren.
2.3 C van D Makelaars en Taxateurs c.v. (hierna: C) heeft in de bezwaarfase in opdracht van belanghebbende de WOZ-waarde van beide onroerende zaken per de peildatum 1 januari 2008 getaxeerd. Blijkens een taxatierapport van 29 oktober 2009 heeft hij de waarde van de vier objecten aan de a-straat 1 te Z getaxeerd op:
- a-straat 1, begane grond links € 300.000
- a-straat 1, begane grond rechts € 702.000
- a-straat 1, 1e verdieping € 910.000
- a-straat 1, 2e verdieping € 910.000.
Blijkens een taxatierapport van 6 november 2009 heeft hij de waarde van de onroerende zaak b-straat 1 te Z getaxeerd op € 3.129.000.
In de taxatierapporten heeft C, naast een beschrijving van de onroerende zaak, ook één of meer taxatiekaarten opgenomen waarin hij de door hem getaxeerde waarde met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode onderbouwt.
2.4 B heeft op 29 oktober 2009 een factuur aan belanghebbende gestuurd waarin de kosten voor het opstellen van het taxatierapport voor de onroerende zaak a-straat 1 door C zijn opgenomen. Voor het taxatierapport werden 8 uren berekend tegen een uurtarief van € 80 exclusief omzetbelasting, alsmede de kosten van een kadastraal bericht eigendom (€ 2,95) en een uittreksel van de kadastrale kaart (€ 2,95).
2.5 Op 6 november 2009 heeft B een factuur aan belanghebbende gestuurd waarin de kosten voor het opstellen van het taxatierapport voor de onroerende zaak b-straat 1 door C zijn opgenomen. Voor het taxatierapport werden 7 uren berekend tegen een uurtarief van € 80 exclusief omzetbelasting, alsmede de kosten van een kadastraal bericht eigendom (€ 2,95) en een uittreksel van de kadastrale kaart (€ 2,95).
2.6 De Ambtenaar heeft in de bezwaarfase de waarde van beide onroerende zaken verminderd en een kostenvergoeding toegekend van in totaal € 1.321,90. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- drie bezwaarschriften (3 punten), bijwonen hoorzitting (1 punt), taxatierapporten
- c-straat 1en a-straat 1 (2 punten), € 966
- taxatierapport b-straat 1 (7 uren x € 50) € 350
- uittreksels (2 x € 2,95) € 5,90
totaal € 1.321,90
2.7 De Rechtbank heeft rekening houdende met de reeds toegekende proceskostenvergoeding, in beide procedures een vergoeding van de proceskosten in bezwaar van € 185,75 toegekend. Deze vergoeding is als volgt berekend:
- taxatierapport b-straat 1 (7 uur x € 80) € 560
- taxatierapport a-straat 1 (8 uur x € 80) € 640
- taxatierapport c-straat 1 (3 uur x € 80) € 240
- bezwaarschriften € 241,50
- uittreksels € 11,90
Totaal € 1.693,40
In bezwaar vergoed € 1.321,90
Resterende vergoeding voor twee procedures € 371,50
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is de hoogte van de proceskostenvergoeding en meer in het bijzonder de hoogte van het voor de taxatierapporten voor vergoeding in aanmerking komende uurtarief.
3.2 De Ambtenaar stelt zich op het standpunt dat een uurtarief van € 50 passend is, omdat de werkzaamheden van de taxateur niet van bijzondere of wetenschappelijke aarde zijn. Dit bedrag is, aldus de Ambtenaar, ook in overeenstemming met de strekking van artikel 6 van het krachtens de Wet tarieven strafzaken (hierna: Wts) genomen Besluit tarieven in strafzaken 2003 (hierna: Bts).
3.3 Belanghebbende verzoekt om een vergoeding van de kosten van de taxatierapporten op basis van het werkelijke uurtarief van € 80 (exclusief omzetbelasting). Belanghebbende heeft in hoger beroep een brief overgelegd van de gemeente Arnhem waaruit blijkt dat de gemeente in 2010 voor het inschakelen van taxateurs voor het bepalen van de waarde ingevolge de Wet WOZ uurtarieven van € 59 en € 70 exclusief omzetbelasting heeft betaald.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
3.5 De Ambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank voor zover deze zien op de voor een deskundige vastgestelde vergoeding.
3.6 Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Het Hof heeft op 1 november 2011 uitspraak gedaan in een zaak betreffende een geschil dat overeenkomst vertoont met het onderhavige geschil. Ook in die zaak bestond over de hoogte van de proceskostenvergoeding, en meer in het bijzonder de hoogte van de vergoeding voor het taxatierapport, een geschil. Het Hof heeft in die zaak (1 november 2011, nr. 11/00473, LJN BU4042) het volgende geoordeeld:
“Wettelijk kader
4.1. Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 27j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is het Hof bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. In de woorden “redelijkerwijs heeft moeten maken” wordt tot uitdrukking gebracht dat niet slechts de kosten zelf redelijk moeten zijn om voor vergoeding in aanmerking te komen, maar ook dat het inroepen van rechtsbijstand redelijk moet zijn geweest (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, p. 154).
4.2. Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
4.3. Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Awb, uitsluitend betrekking hebben op: “b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.”
4.4. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb wordt het bedrag van de kosten bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld: “b. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel b: op de vergoeding die ingevolge artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is verschuldigd indien de kosten zijn gemaakt in bezwaar of administratief beroep wordt deze vergoeding vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken;”.
4.5. Ingevolge artikel 8:36, tweede lid, van de Awb is de partij die een getuige of deskundige heeft meegebracht of opgeroepen, dan wel aan wie een verslag van een deskundige is uitgebracht, aan deze een vergoeding verschuldigd. Het bij en krachtens de Wts bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
4.6. Op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wts worden bij algemene maatregel van bestuur de tarieven vastgesteld voor vergoedingen voor: “a. werkzaamheden ingevolge verzoeken en opdrachten als bedoeld in artikel 1, eerste en derde lid.”
4.7. Op grond van artikel 6 van het Bts geldt voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wts, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur, met dien verstande dat het tarief voor vergoedingen van verrichtingen van medische aard het door de Nederlandse Zorgautoriteit vastgestelde tarief bedraagt en het tarief voor vergoedingen van verpleging in een zorginstelling het voor deze vergoedingen geldende tarief in de laagste klasse bedraagt.
4.8. In de Nota van Toelichting bij het Bts wordt over artikel 6, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: “Het artikel stelt het maximum uurtarief vast voor vergoedingen voor werkzaamheden waarvoor elders in het besluit geen speciaal tarief is bepaald. De vraag of voor deze werkzaamheden het maximum uurtarief of een lager tarief geldt, is afhankelijk van de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden. Door een maximumtarief op te nemen is er ruimte voor marktwerking; om deze reden is eveneens afgezien van het opnemen van een minimumtarief.” (NvT, Stb. 2003, 330, p. 11).
4.9. Op grond van artikel 9 van het Bts geldt voor de vaststelling van de uurvergoeding als bedoeld in de artikelen 2 tot en met 8, een gedeelte van een uur gelijk aan een half uur of korter, als een half uur, en een gedeelte langer dan een half uur als een heel uur.
4.10. Op grond van artikel 15 van het Bts worden de bedragen, genoemd in dit besluit, verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.
Beschouwing
4.11. Tussen partijen is niet in geschil, dat belanghebbenden in redelijkheid hebben gekozen voor het inroepen van een deskundige. De Ambtenaar bestrijdt dat de hoogte van de kosten redelijk zijn. Hij verwijst daarvoor onder andere naar de taxatietarieven-site en naar de bij zijn hogerberoepschrift gevoegde taxatierapporten waarvan de taxatiekosten lager waren dan de taxatiekosten van (…). Daarnaast stelt hij dat twee uren voldoende zijn voor het opstellen van een taxatie.
4.12. Belanghebbenden verwijzen ter onderbouwing van hun stelling dat de kosten van de taxatie markconform zijn onder andere naar de uurtarieven die gemeenten aan taxateurs betalen voor WOZ-taxaties. Daarnaast dient, zo stellen belanghebbenden, de taxateur voor een WOZ-waardering middels een rekenkundige onderbouwing inzicht te geven in de wijze waarop hij aan de hand van de vergelijkingspanden tot de waarde van het onderhavige pand is gekomen. (…) heeft dit inzicht geboden middels het opmaken van een taxatiekaart. Bij de taxaties die geoffreerd worden op de taxatietarieven-site ontbreekt een dergelijke rekenkundige onderbouwing. (…) hanteert het uurtarief ook bij cliënten die op declaratiebasis, en dus niet op “no cure no pay”-basis, werken. (…) heeft marktonderzoek verricht, kadastrale informatie opgevraagd, een taxatiekaart opgesteld en een rapport opgesteld en verzonden. Met deze werkzaamheden zijn in ieder geval drie uur gemoeid geweest.
4.13. Naar het oordeel van het Hof maken belanghebbenden met al hetgeen zij hebben aangedragen aannemelijk, dat de door hen gemaakt taxatiekosten redelijk zijn. De op de internetsite genoemde taxatietarieven zijn onvoldoende bruikbaar, omdat dit taxaties betreffen waarin, zoals belanghebbenden onweersproken hebben gesteld, geen rekenkundige onderbouwing van de waarde is opgenomen. Ook in de door de Ambtenaar overgelegde taxaties ontbreekt een dergelijke rekenkundige onderbouwing. Het is redelijk dat belanghebbenden in een procedure over de Wet WOZ een taxatie laten opmaken waarin inzicht wordt gegeven in de wijze waarop de getaxeerde waarde tot stand komt, ook als deze taxatie niet de goedkoopste is. Daarnaast valt het door (…) gehanteerde uurtarief tussen de hoogste en laagste uurtarieven die door verschillende gemeenten aan WOZ-taxateurs worden betaald. Met de toelichting maken belanghebbenden tevens aannemelijk, dat het aantal aan de taxatie bestede uren redelijk is.
4.14. De Ambtenaar verdedigt voorts dat de vergoeding per uur, uitgaande van het maximumtarief, de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden, moet weerspiegelen. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende. Het Hof heeft bepaald dat het uurtarief van de taxateur in het onderhavige geval redelijk is. Dit uurtarief overstijgt niet het in artikel 6 van het Bts genoemde maximumtarief. Naar het oordeel van het Hof, anders dan dit Hof heeft overwogen in zijn uitspraak van 30 maart 2011, nummer 10/00323, LJN BQ0621, is de in artikel 6 van het Bts geformuleerde toets gelijk aan de toets van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, te weten dat de kosten zelf redelijk moeten zijn. Bij deze redelijkheidstoets speelt de mate waarin de werkzaamheden van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een rol. Het Hof vindt voor zijn standpunt dat het Bts geen, van een redelijk uurtarief afwijkend tarief voorschrijft, bevestiging in de Nota van Toelichting op het Bts. Daarin wordt gesproken over marktwerking, waaruit het Hof opmaakt dat voor de te vergoeden tarieven aansluiting wordt gezocht bij de in de markt tot stand gekomen uurtarieven. Daarnaast sluit artikel 6 van het Bts voor verrichtingen van medische aard aan bij de door de Nederlandse Zorgautoriteit vastgestelde tarieven. Het Hof wijst het standpunt van de Ambtenaar, dat impliceert dat enkel bij de hoogst wetenschappelijk dan wel de meest bijzondere werkzaamheden het maximum tarief kan worden toegepast, af.
4.15 De Rechtbank heeft daarom terecht een vergoeding van drie uren tegen een uurtarief van € 80 exclusief omzetbelasting toegekend. (…)”
4.2 Het Hof sluit zich in dit geding bij het in de onder 4.1 aangehaalde uitspraak gegeven oordeel en de daartoe gebezigde gronden aan.
4.3 De grief van de Ambtenaar inhoudende dat in de uitspraak van de Rechtbank onvoldoende is onderbouwd waarom een uurtarief van € 80 moet worden toegekend, geeft het Hof – wat daar ook van zij – geen aanleiding tot verlaging van het te vergoeden uurtarief. Een mogelijk motiveringsgebrek betekent op zichzelf immers niet dat sprake is van een onjuist oordeel.
4.4 In hoger beroep heeft de Ambtenaar gesteld dat de Rechtbank in de procedure met betrekking tot de onroerende zaak a-straat 1 ten onrechte een proceskostenvergoeding heeft toegekend van € 437 voor de kosten die belanghebbende heeft gemaakt in de beroepsfase, omdat de Rechtbank de waarden van de objecten, zoals deze in de uitspraak op bezwaar zijn vastgesteld, niet heeft gewijzigd. Het Hof deelt deze mening niet. Nu sprake is van samenhangende zaken en de Rechtbank beide beroepen gegrond heeft verklaard - het beroep met betrekking tot a-straat 1 is immers gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de proceskostenvergoeding in bezwaar - heeft de Rechtbank terecht in beide procedures een (deel van de) proceskostenvergoeding toegekend.
slotsom
Op grond van het vorenstaande zijn de hoger beroepen ongegrond.
5. Kosten
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de hoger beroepen heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 874 (= 2 punten voor het verweerschrift en het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, vergoeding per punt € 437).
6. Beslissing
Het Hof
– bevestigt de uitspraken van de Rechtbank,
– veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 874, en
– bepaalt dat van de gemeente Arnhem op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 454.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Monsma, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. M.C.M. de Kroon, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.
De beslissing is op 13 december 2011 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(J.A. Monsma)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 december 2011
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.