Home

Gerechtshof Arnhem, 10-01-2012, BV1449, 11-00414

Gerechtshof Arnhem, 10-01-2012, BV1449, 11-00414

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
10 januari 2012
Datum publicatie
20 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BV1449
Zaaknummer
11-00414

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Aan financiële instelling betaald bedrag niet aftrekbaar in box I.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 11/00414

uitspraakdatum: 10 januari 2012

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 april 2011, nummer AWB 10/1770, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.650. Tevens is bij beschikking een bedrag aan heffingsrente vastgesteld van € 281.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 april 2011 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en de Inspecteur.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende is op 3 december 2002 gescheiden en heeft in het jaar 2007 zowel inkomsten uit dienstbetrekking als werkloosheidsuitkeringen van het UWV genoten.

2.2 Belanghebbende heeft op 25 maart 2008 elektronisch aangifte IB/PVV 2007 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.760. De aangifte is als volgt opgebouwd:

Inkomsten uit werk en woning € 31.740

Af: niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek € 6.980 -

Belastbaar inkomen uit werk en woning € 24.760

2.3 De Inspecteur heeft belanghebbende meegedeeld het voornemen te hebben van de ingediende aangifte af te wijken, omdat bij de vaststelling van de aanslagen in eerdere jaren de persoonsgebonden aftrek volledig in aanmerking is genomen, zodat verrekening van een persoonsgebonden aftrek uit voorgaande jaren niet aan de orde is.

2.4 In reactie op deze brief heeft belanghebbende op 8 november 2009 een gecorrigeerde aangifte IB/PVV 2007 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.776. In deze gecorrigeerde aangifte heeft hij de volgende bedragen als negatief loon opgenomen: € 1.090 met als omschrijving “Vordering A plus vertragingsre”, € 600 met als omschrijving “uwv inv” en € 135 met als omschrijving “UWV inv teveel betaalde terugvord”. Daarnaast staat op de afdruk van de elektronisch ingediende gecorrigeerde aangifte vermeld, dat belanghebbende onder andere de volgende gegevens heeft ingevoerd:

“Te verrekenen verliezen

Nog te verrekenen verliezen uit werk en woning (box 1) uit vorige jaren € 3.874

Nog te verrekenen belastingkorting voor verlies uit aanmerkelijk belang van 2001,

2002, 2003, 2004 en 2005 € 625

Nog te verrekenen belastingkorting voor verlies uit aanmerkelijk belang van vóór 2001 € 651”

2.5 Het bedrag van € 3.874 is gebaseerd op de door belanghebbende overgelegde “Jaaropgave 2003” van B N.V. (hierna: B) en vormt de optelsom van de openstaande post ultimo 2003 en de in 2003 aan B betaalde rente. In de jaaropgave staat vermeld:

“C (…)

Omschrijving Waarde € Vraagnr. P-biljet

Situatie per 01-01-2003

Restant hoofdsom 3.761,27 19a

Opbouw schuld per 31-12-2003

Restant hoofdsom 0,00 19d

Openstaande post(en) 3.198,59 19d

Betaalde rente en administratiekosten in 2003

Betaalde rente 675,77

Waarvan boete rente € 675,77

Bij een voortijdige beëindiging van uw overeenkomst is het mogelijk dat u een restschuld overhoudt.”

2.6 Bij brieven van 30 november 2009 en 7 januari 2010 heeft de Inspecteur aan belanghebbende vragen gesteld over de in de aangifte opgevoerde bedragen aan negatief loon uit (vroegere) dienstbetrekking. In de brief 19 januari 2010 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld van plan te zijn van de gecorrigeerde aangifte af te wijken.

2.7 In reactie op laatstgenoemde brief heeft belanghebbende bij brief van 24 januari 2010 meegedeeld dat het bedrag van € 1.090 vakantiegeld betreft dat A nooit aan hem heeft uitbetaald.

2.8 Bij brief van 26 januari 2010 heeft de behandelend ambtenaar D namens de Inspecteur onder meer het volgende aan belanghebbende meegedeeld:

“Betreft

Geen afwijking van aangifte

Geachte X,

In mijn brief van 19 januari 2010 heb ik u geïnformeerd over mijn voornemen af te wijken van uw aangifte inkomstenbelasting-premie volksverzekeringen-inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2007. In de brief van 24 januari 2010 heeft u hierop gereageerd. Naar aanleiding van uw reactie heb ik besloten niet van uw aangifte af te wijken. Ik zal dan ook verder uitgaan van de gegevens in uw aangifte.

(...)”

2.9 Vervolgens heeft de Inspecteur met dagtekening 12 februari 2010 de definitieve aanslag IB/PVV 2007 vastgesteld. In deze aanslag is uitgegaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.650. De Inspecteur heeft daarbij geen rekening gehouden met de door belanghebbende in het aangifteprogramma ingevoerde onverrekende verliezen van € 3.874 en de betalingskortingen voor verliezen uit aanmerkelijk belang.

2.10 Belanghebbende heeft enkel bezwaar gemaakt tegen het niet verrekenen van het verlies van € 3.874. Het bezwaar van belanghebbende is bij de Belastingdienst behandeld door E (hierna: E). Deze heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of het aan B betaalde bedrag van in totaal € 3.874 op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) in mindering kan komen op het belastbare inkomen uit werk en woning. Indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, is in geschil of die aftrek niettemin op grond van het vertrouwensbeginsel dient te worden verleend. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de Inspecteur beantwoordt deze ontkennend.

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.776.

3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Tussen partijen staat niet vast of E, de behandelend ambtenaar in de bezwaarfase, al vóór het opleggen van de aanslag telefonisch contact heeft gehad met belanghebbende over het afwijken van de door hem ingediende aangifte en meer in het bijzonder het niet verrekenen van een verlies van € 3.874. Belanghebbende heeft aan zijn, door de Inspecteur betwiste stelling dat E vóór het opleggen van de aanslag telefonisch contact met hem heeft gehad, niet de conclusie verbonden dat deze vermeende schending van artikel 10:3, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht moet leiden tot een vernietiging van de uitspraak op bezwaar. Ter zitting van het Hof heeft hij uitdrukkelijk ermee ingestemd, dat het Hof een inhoudelijke beslissing zal nemen.

4.2 Belanghebbende is van mening dat de door hem aan B betaalde kosten in mindering dienen te komen op zijn inkomen.

4.3 De Inspecteur stelt dat het bij B afgesloten product behoort tot het inkomen uit sparen en beleggen en dat de kosten daarvan daarom niet in mindering kunnen komen op het inkomen uit werk en woning.

4.4 Het Hof overweegt het volgende. Uit de door belanghebbende overgelegde jaaropgave van B volgt, dat het een belegging betreft in het financiële product “C” waarvoor in het jaar 2003 boeterente verschuldigd is geweest en ten aanzien waarvan op 31 december 2003 nog een bedrag aan B verschuldigd is. Een belegging in een financieel product die niet in aanmerking is genomen bij de bepaling van het inkomen uit werk en woning of het inkomen uit aanmerkelijk belang, vormt in de regel een bezitting of schuld voor de bepaling van het inkomen uit sparen en beleggen. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur terecht gesteld dat het bij B afgesloten financiële product behoort tot het inkomen uit sparen en beleggen, het zogenoemde box 3-inkomen. Dat inkomen kan voor de toepassing van de Wet niet negatief zijn. Dit vindt zijn bevestiging in de verwijzing in de jaaropgave naar vraag 19b en 19d van het aangiftebiljet, die zien op het inkomen uit sparen en beleggen. Belanghebbende heeft geen, althans onvoldoende feiten of omstandigheden aangedragen op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat aftrek op andere gronden, zoals alimentatieverplichtingen, mogelijk is. Nu belanghebbende geen inkomen uit sparen en beleggen heeft aangegeven, bestaat er geen reden de nog resterende schuld aan B op de rendementsgrondslag in mindering te brengen, voor zover de schuld ultimo 2003 nog zou bestaan in 2007. Bovendien blijkt uit een relaas van bevindingen van de Inspecteur van 15 november 2010, dat is uitgevoerd op verzoek van de Rechtbank, dat alle door belanghebbende overgelegde stukken geen betrekking hebben op schulden of betalingen in het jaar 2007. De Inspecteur heeft daarom terecht enige aftrek ter zake van het bij B afgesloten product geweigerd.

4.5 In het jaar 2003 of in een later jaar is geen verlies uit werk en woning bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld (hierna: verliesvaststellingsbeschikking). Dat de Inspecteur verzuimd heeft een verliesvaststellingsbeschikking vast te stellen, zoals belanghebbende ter zitting van de Rechtbank zou hebben gesteld en ter zitting van het Hof heeft herhaald, is het Hof evenmin gebleken. Enige aftrek op het inkomen uit werk en woning of verrekening van verliezen in het jaar 2007 is daarom naar het oordeel van het Hof niet mogelijk.

4.6 Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat uit de brief van 26 januari 2010 blijkt dat de Inspecteur zal uitgaan van de gegevens zoals belanghebbende die in de aangifte van 8 november 2009 heeft opgenomen. Belanghebbende heeft er op basis van deze brief op vertrouwd, dat hij de verliezen uit voorgaande jaren ten bedrage van € 3.874 in aanmerking mocht nemen.

4.7 De Inspecteur bestrijdt dat belanghebbende zich kan beroepen op door genoemde brief gewekt vertrouwen, omdat belanghebbende onjuiste informatie heeft verstrekt.

4.8 Naar het oordeel van het Hof kan de brief van de Inspecteur van 26 januari 2010 niet los gezien worden van de daaraan voorafgaande correspondentie tussen partijen over de negatieve looninkomsten die belanghebbende in de gecorrigeerde aangifte heeft vermeld. De brief van 26 januari 2010 kan in redelijkheid niet anders worden gezien als een afronding van de discussie over de negatieve looninkomsten, hetgeen blijkt uit de omstandigheden van het geval en de verwijzing door de Inspecteur naar de onder 2.6 en 2.7 genoemde brieven van 19 en 24 januari 2010. De verliesverrekening is op geen enkele wijze in eerdere correspondentie aan de orde geweest. De behandeling van de verrekening van verliezen uit voorgaande jaren behoeft bij de aanslagregeling ook geen inhoudelijke behandeling, omdat deze verliezen eerder bij verliesvaststellingsbeschikking moeten zijn bepaald. Tussen partijen is niet in geschil dat voor het door belanghebbende aangedragen verlies een verliesvaststellings-beschikking ontbreekt. Op grond van het vorenoverwogene komt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende aan de inhoud van de brief van de Inspecteur van 26 januari 2010 in redelijkheid niet het vertrouwen heeft kunnen ontlenen althans niet het vertrouwen dat in rechte dient te worden beschermd, dat de door belanghebbende in zijn aangifte geclaimde te verrekenen verliezen door de Inspecteur in aanmerking zouden worden genomen en dat aldus de aanslag in overeenstemming met de gecorrigeerde aangifte zou worden opgelegd.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. G.T.K. Meussen, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

De beslissing is op 10 januari 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(C.E. te Brake) (R.F.C. Spek)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 januari 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.