Home

Gerechtshof Arnhem, 17-01-2012, BV2113, 11-00142

Gerechtshof Arnhem, 17-01-2012, BV2113, 11-00142

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
17 januari 2012
Datum publicatie
27 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BV2113
Zaaknummer
11-00142

Inhoudsindicatie

Algemeen.

Belastingplichtige is gebonden aan ter zitting van rechtbank gesloten compromis.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 11/00142

uitspraakdatum: 17 januari 2012

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X v.o.f. te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank te Arnhem van 25 januari 2011, nummer AWB 09/5196, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is met dagtekening 27 oktober 2009 een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2006 (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd van € 3.166. Hierbij is tevens bij beschikking een vergrijpboete van € 791 opgelegd en een bedrag van € 642 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2 Bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2009 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 2.024. De boete is verminderd tot een bedrag van € 506 en de heffingsrente tot een bedrag van € 350.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 25 januari 2011 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente vernietigd.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoort, naast voormelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 15 november 2011 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2. Feiten

2.1 Belanghebbende exploiteerde in de onderhavige jaren een detailhandel in antiek, interieurartikelen, stoffen, kleding, decoratie, accessoires, sieraden en geschenkartikelen. De vennoten van belanghebbende waren A en haar dochter, B.

2.2 Tijdens de behandeling van het beroep ter zitting van de Rechtbank op 17 januari 2011 hebben partijen een compromis gesloten. Daarbij is overeengekomen dat de naheffingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetbeschikking worden vernietigd, dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar voldane griffierecht vergoedt en dat de Inspecteur wordt veroordeeld in een proceskostenvergoeding welke wordt berekend volgens de forfaitaire normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Tussen partijen is in geschil of belanghebbende zich met succes kan beroepen op dwaling en zich op het standpunt mag stellen dat de vaststellingsovereenkomst bedoeld in onderdeel 2.2 haar niet bindt. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, stelt belanghebbende zich op het standpunt dat zij recht heeft op een integrale vergoeding van de proceskosten.

3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank, de Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof op 15 november 2011 verklaard dat hij niet langer betwist dat tijdens de zitting bij de Rechtbank op 17 januari 2011 een overeenkomst tussen haar en de Inspecteur tot stand is gekomen. De Inspecteur betwist dit evenmin. Het Hof volgt partijen in dit standpunt. Uit het proces-verbaal van deze zitting volgt dat hetgeen partijen overeen zijn gekomen bepaalbaar is (artikel 6:227 van het Burgerlijk Wetboek; hierna: BW) en dat beide partijen hiermee hebben ingestemd.

4.2 De gemachtigde van belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet gebonden is aan het compromis en heeft zich in dit verband beroepen op dwaling (artikel 6:228 van het BW). Hij heeft hiertoe aangevoerd dat hij de gevolgen van het compromis niet heeft kunnen overzien en dat de gang van zaken op de zitting door de Rechtbank was ‘voorgebakken’. Belanghebbende heeft niet gesteld dat de dwaling is te wijten aan een inlichting of een ten onrechte achterwege gelaten inlichting van de zijde van de Inspecteur, zodat het Hof ervan uitgaat dat belanghebbende zich beroept op wederzijdse dwaling (artikel 6:228, eerste lid, aanhef, en onder c, van het BW).

4.3 Uit het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank leidt het Hof af dat op die zitting het (toen nog: voorstel voor een) compromis uitgebreid is besproken en dat de gemachtigde van belanghebbende tijd is gegund zich een beeld te vormen van de inhoud en de (financiële) gevolgen ervan. Vervolgens heeft de gemachtigde bevestigd dat hij akkoord ging met het voorstel. Het Hof acht het, gelet op de expertise van de gemachtigde van belanghebbende, op hetgeen blijkens het proces-verbaal ter zitting van de Rechtbank is voorgevallen en op de aard van het compromis (de gevolgen van het toepassen van de forfaitaire proceskostenveroordeling) niet aannemelijk dat deze ter zitting heeft gedwaald omtrent de inhoud van het compromis of de gevolgen daarvan. Voor zover zou moeten worden geoordeeld dat de gemachtigde van belanghebbende uitging van een onjuiste veronderstelling, is het Hof van oordeel dat de Inspecteur niet had behoeven te begrijpen dat de gemachtigde van belanghebbende van het aangaan van het compromis zou zijn afgehouden indien het compromis en de gevolgen daarvan hem duidelijk waren geweest. Ten slotte maakt ook belanghebbendes stelling dat de zitting (en het compromis) door de Rechtbank waren ‘voorgebakken’, wat daar verder van zij, niet dat een beroep op dwaling kan slagen.

4.4 Het voorgaande betekent dat belanghebbende is gebonden aan het overeengekomen compromis, zodat niet kan worden toegekomen aan de vraag of belanghebbende recht heeft op een integrale vergoeding van de proceskosten, nu dit geschilpunt onderdeel uitmaakt van het compromis.

Slotsom

Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2012.

De griffier, De voorzitter,

(N. ten Broek) (R.A.V. Boxem)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 19 januari 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.