Home

Gerechtshof Arnhem, 17-01-2012, BV2720, 10-00005

Gerechtshof Arnhem, 17-01-2012, BV2720, 10-00005

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
17 januari 2012
Datum publicatie
3 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BV2720
Zaaknummer
10-00005

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Omkering bewijslast omdat vereiste aangifte niet is gedaan. Inspecteur draagt bewijs aan voor opgelegde verzuimboete.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 10/00005

uitspraakdatum: 17 januari 2012

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 november 2009, nummer AWB 09/335,

in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.001, onder verrekening van € 4.263 loonheffing. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 171. Tegelijkertijd is bij beschikking een verzuimboete in verband met het niet doen van de aangifte in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2006 opgelegd ter grootte van € 340.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd door alsnog een kinderkorting van € 924 te verlenen, de heffingsrente verminderd met € 98 tot € 73 en de verzuimboete gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 19 november 2009 het beroep tegen de aanslag ongegrond en het beroep tegen de verzuimboete gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur die ziet op de verzuimboete vernietigd en de verzuimboete van € 113, zoals die na de ambtshalve verleende vermindering is opgelegd, gehandhaafd.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbendes echtgenote X-Y, als zijn gemachtigde, alsmede de Inspecteur.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.8 Nadat het onderzoek ter zitting is gesloten, heeft het Hof van de gemachtigde van belanghebbende een brief op 16 september 2011 ontvangen waarin zij zich erover beklaagt dat de Inspecteur in weerwil van hetgeen ter zitting was afgesproken de “papieren over 2006” niet ter bestudering heeft meegenomen. De griffier heeft deze brief aan de Inspecteur doorgestuurd met het verzoek hierop te reageren. De Inspecteur heeft in een door het Hof op 23 september 2011 ontvangen brief zijn visie op de brief van belanghebbendes gemachtigde gegeven.

1.9 Het Hof heeft in zijn brief van 26 september 2011 partijen medegedeeld dat in de in 1.8 vermelde brieven geen aanleiding is gevonden het onderzoek op grond van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te heropenen.

2. De vaststaande feiten

2.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ambtshalve opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is daarbij vastgesteld op basis van bij de belastingdienst bekende (inkomens)gegevens.

2.2 Deze (inkomens)gegevens luiden als volgt:

Werkloosheidswetuitkering (hierna: WW-uitkering) van bruto € 854, waarop geen loonheffing is ingehouden.

Ziektewetuitkering (hierna: ZW-uitkering) van bruto € 22.147, waarop € 4.263 loonheffing is ingehouden.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen tot het juiste bedrag is opgelegd.

3.2 Belanghebbende betwist dat hij in 2006 een WW-uitkering heeft ontvangen en stelt dat er genoeg belasting is betaald.

3.3 De Inspecteur stelt dat de in 2.2 vermelde (inkomens)gegevens juist zijn en dat de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Hij wijst er op dat de bewijslast dient te worden omgekeerd omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur en de opgelegde verzuimboete alsmede, naar het Hof begrijpt, tot vermindering van de aanslag zodat per saldo niets meer is verschuldigd.

3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid

4.1 De termijn voor het instellen van hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank bedraagt zes weken (art. 6:7 van de Awb). Die termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop de uitspraak op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (art. 6:8 Awb). Bekendmaking geschiedt door toezending of uitreiking van de uitspraak aan de belanghebbende (art. 3:41, eerste lid, Awb). Een hogerberoepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen (art. 6:9, eerste lid, Awb).

4.2 In het onderhavige geval is de uitspraak van de Rechtbank aan belanghebbende bekendgemaakt op 19 november 2009. Dit betekent dat de hogerberoepstermijn is aangevangen op 20 november 2009 en eindigde op 31 december 2009. Het hogerberoepschrift van belanghebbende is op 6 januari 2010 bij het Hof ingekomen. Dit betekent dat het hoger beroep niet is ingesteld binnen de zeswekentermijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb.

4.3 Bij verzending per post is, aldus artikel 6:9, tweede lid, Awb, een hogerberoepschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Aan die laatste voorwaarde is in dit geval voldaan.

4.4 Het poststempel op de enveloppe waarin belanghebbende zijn hogerberoepschrift heeft verzonden, is slechts ten dele leesbaar. De dag en maand zijn niet zichtbaar maar het jaartal 2009 daarentegen wel. In het uiterste geval zou het poststempel dan 31 december 2009 vermeld hebben. Dat betekent dat in ieder geval voldaan is aan het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, Awb zodat het ingestelde hoger beroep ontvankelijk is.

Omkering van de bewijslast

4.5 Indien een belastingplichtige na een uitnodiging van de inspecteur tot het doen van aangifte niet heeft gereageerd, heeft hij de vereiste aangifte niet gedaan. De uitnodiging vindt in de regel plaats door uitreiking van een aangiftebiljet. Wordt dit biljet, na daartoe te zijn aangemaand, niet geretourneerd, dan is niet voldaan aan de verplichting tot het doen van aangifte op grond van artikel 8, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).

4.6 De Inspecteur heeft gesteld dat de bewijslast dient te worden omgekeerd omdat de vereiste aangifte niet is gedaan, hetgeen door belanghebbende wordt ontkend. Nu niet weersproken is dat de Inspecteur belanghebbende in voormelde zin heeft uitgenodigd tot het doen van aangifte is het aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat de vereiste aangifte wel is gedaan.

4.7 Aangezien belanghebbende zijn blote stelling dat hij wel de vereiste (papieren) aangifte heeft gedaan met geen enkel bescheid kan onderbouwen, acht het Hof niet aannemelijk dat belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan. Dit heeft tot gevolg dat op grond van het bepaalde in artikel 27j, lid 2, in verbinding met artikel 27e, aanhef, onderdeel a van de AWR het Hof het hoger beroep ongegrond verklaart tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is geweest (omkering en verzwaring van de bewijslast).

4.8 Belanghebbende heeft met zijn blote stellingen dat in het jaar 2006 geen WW-uitkering is ontvangen en dat er al genoeg belasting is betaald, niet doen blijken dat de uitspraak op het bezwaar onjuist is geweest. Het hoger beroep voor zover dat zich richt op de aanslag is derhalve ongegrond.

4.9 De Inspecteur heeft zich bij het opleggen van de onderwerpelijke aanslag gebaseerd opgegevens afkomstig van de instantie die de in 2.2 vermelde uitkeringen aan belanghebbende heeft gedaan. Aangezien de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag niet is uitgegaan van een schatting maar van (inkomens)gegevens van de uitkeringsinstantie is er geen aanleiding te oordelen dat de Inspecteur bij het vaststellen van de hoogte van de aanslag de grenzen der redelijkheid heeft overschreden.

Verzuimboete

4.10 Alhoewel belanghebbende in zijn hoger beroepschrift niet afzonderlijk opkomt tegen de aan hem op grond van het bepaalde in artikel 67a van de AWR opgelegde verzuimboete, wordt het hoger beroepschrift tegen de aanslag geacht mede te zijn gericht tegen de boete aangezien de aanslag en de verzuimboete op één aanslagbiljet zijn vermeld (artikel 24a, lid 2 en artikel 27h, lid 4 van de AWR) en uit het hoger beroepschrift het tegendeel niet blijkt.

4.11 De onderwerpelijke verzuimboete is opgelegd omdat de vereiste aangifte niet, dan wel niet binnen de in artikel 9, lid 3, van de AWR gestelde termijn is gedaan. De bewijslast ten aanzien van deze boete veroorzakende gedraging rust in het licht van artikel 6 EVRM op de Inspecteur. De Inspecteur heeft verklaard dat hij geen aangifte van belanghebbende heeft ontvangen en tot steun daarvoor verwezen naar zogenoemde schermprintjes (bijlage 5 bij het verweerschrift in eerste aanleg). Belanghebbende heeft daartegenover slechts gesteld wel aangifte te hebben gedaan, maar deze stelling niet verder onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen van een kopie van de aangifte zoals die zou zijn gedaan. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende de aangifte niet heeft gedaan. De boete is derhalve terecht opgelegd en het Hof acht ook overigens deze boete van € 113 passend en geboden. Het hoger beroep voor zover dat zich richt tegen de boete is ook ongegrond.

Heffingsrente

4.12 Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN BJ7907, BNB 2010/52). Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de aanslag niet wordt verminderd, is er ook geen aanleiding voor een vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.

De beslissing is op 17 januari 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (A.J. Kromhout)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 januari 2012.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.