Home

Gerechtshof Arnhem, 24-01-2012, BV2722, 11-00284

Gerechtshof Arnhem, 24-01-2012, BV2722, 11-00284

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
24 januari 2012
Datum publicatie
3 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BV2722
Zaaknummer
11-00284

Inhoudsindicatie

Procesrecht.

Bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Bestuursorgaan dient belanghebbende uit eigen beweging in gelegenheid te stellen om verschoningsgronden aan te voeren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 11/00284

uitspraakdatum: 24 januari 2012

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 5 april 2011, nummer AWB 10/3205, in het geding tussen

X te Z (hierna: belanghebbende) en

de Inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 18 juli 2009 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2006 opgelegd.

1.2. Het tegen deze navorderingsaanslag gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3. Het door belanghebbende tegen deze uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en de zaak teruggewezen naar de Inspecteur met de opdracht opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.

1.4. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof). Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend.

1.5. Tot de stukken van het geding behoort, naast voormelde stukken, voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6. Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 12 januari 2012 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord de Inspecteur en de gemachtigde van belanghebbende.

1.7. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2. Feiten

2.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 29 augustus 2008 een primitieve aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2006 opgelegd.

2.2. Bij brief van 25 februari 2009 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht informatie te verstrekken met betrekking tot een door hem in aftrek gebracht bedrag aan alimentatie. Omdat een reactie van de zijde van belanghebbende uitbleef, heeft de Inspecteur bij brief van 27 maart 2009 belanghebbende nogmaals gevraagd de verlangde informatie te verstrekken.

2.3. Op 9 april 2009 hebben de gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde) en de Inspecteur telefonisch contact gehad met betrekking tot het in onderdeel 2.2 bedoelde verzoek. Bij brief van 9 april 2009 heeft de gemachtigde informatie aan de Inspecteur verstrekt.

2.4. De Inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief van 14 april 2009, gericht aan de gemachtigde. In deze brief verzocht de Inspecteur de gemachtigde om vóór 1 mei 2009 te reageren. Omdat een reactie van de zijde van de gemachtigde uitbleef, heeft de Inspecteur de gemachtigde wederom verzocht te reageren, uiterlijk op 22 mei 2009. Op 29 mei 2009 zond de Inspecteur de gemachtigde nogmaals een zogenoemde herinneringsbrief.

2.5. Op 5 juni 2009 hebben de gemachtigde en de Inspecteur een telefonisch onderhoud gehad met betrekking tot de door belanghebbende opgevoerde onderhoudsverplichtingen. De Inspecteur heeft zijn visie met betrekking tot de aftrekpost vervat in een op 5 juni 2009 gedagtekende, aan de gemachtigde gerichte brief. In die brief kondigde de Inspecteur aan een navorderingsaanslag te zullen gaan opleggen aan belanghebbende. De Inspecteur sloot de brief af met de woorden:

“Ik verneem Uw visie graag uiterlijk 19 juni 2009. Daarna zal ik de navorderings¬aanslag opleggen”.

2.6. De gemachtigde van belanghebbende heeft niet gereageerd op de brief van 5 juni 2009.

2.7. Met dagtekening 18 juli 2009 is de onderhavige navorderingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. De navorderingsaanslag is bekendgemaakt aan belanghebbende. Het aanslagbiljet of een kopie daarvan is niet door de Inspecteur toegezonden aan de gemachtigde.

2.8. Op 3 augustus 2009 heeft belanghebbende de gemachtigde per e-mail bericht dat de onderhavige aanslag is opgelegd. Dit e-mailbericht heeft de gemachtigde echter niet bereikt door een onjuiste adressering. Op 7 oktober 2009 heeft belanghebbende de gemachtigde per e-mail een afschrift van de navorderingsaanslag doen toekomen.

2.9. Bij brief van 17 november 2009 heeft de gemachtigde bezwaar aangetekend tegen de navorderingsaanslag. Het bezwaarschrift is op 18 november 2009 door de Inspecteur ontvangen.

2.10. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak op bezwaar behelst onder meer het volgende:

“Een bezwaarschrift is tijdig ingediend als het binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag bij mij is bezorgd. Omdat hieraan niet is voldaan, is uw bezwaarschrift niet tijdig ingediend. Daarom verklaar ik u niet-ontvankelijk in uw bezwaar.”

2.11. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en de zaak teruggewezen naar de Inspecteur met de opdracht opnieuw op het bezwaar te beslissen.

2.12. Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep aangetekend.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep van belanghebbende bij de Rechtbank

3.4. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Een inspecteur is op grond van de wet niet gehouden het aanslagbiljet uit te reiken of (een afschrift daarvan) toe te zenden aan een gemachtigde van de belastingplichtige als daarom niet door of namens de belastingplichtige is verzocht (vgl. onder meer HR 24 juli 2001, nr. 35 984, BNB 2001/336, HR 11 april 2003, nr. 37 605, BNB 2003/204 en HR 5 maart 2004, nr. 39 245, BNB 2004/200).

4.2. De gemachtigde heeft gesteld dat hij in het telefonische onderhoud met de Inspecteur op 5 juni 2009 expliciet heeft gevraagd aan de Inspecteur om hem een afschrift van de op te leggen navorderingsaanslag toe te zenden. De Inspecteur heeft dit echter gemotiveerd weersproken. Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, is de gemachtigde van belanghebbende – op wie te dezen de bewijslast rust – naar het oordeel van het Hof niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat hij de Inspecteur heeft verzocht om toezending van een afschrift van de navorderingsaanslag. De stukken van het geding bieden geen enkel aanknopingspunt voor de juistheid van de stelling van de gemachtigde van belanghebbende. Hetgeen door de gemachtigde ter zitting te berde is gebracht, acht het Hof daartoe evenmin voldoende.

4.3. Dit betekent dat, anders dan waarvan de Rechtbank is uitgegaan, de bezwaartermijn te dezen een aanvang heeft genomen op (zondag) 19 juli 2009 (artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). De bezwaartermijn van zes weken eindigde op (maandag) 31 augustus 2009. Het bezwaarschrift van belanghebbende is op 18 november 2009 bij de Inspecteur ingekomen. Dat is ruim na het verstrijken van de wettelijke bezwaartermijn.

4.4. Op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De bewijslast rust in dat verband op de belanghebbende. De goede procesorde brengt mee dat de rechter de belanghebbende uit eigen beweging uitdrukkelijk in de gelegenheid stelt om dit bewijs te leveren. Deze rechtsregel heeft naar het oordeel van het Hof evenzeer te gelden voor het bestuursorgaan in de bezwaarfase. De Inspecteur heeft – blijkens zijn uitspraak op bezwaar – deze rechtsregel miskend.

4.5. Het Hof zal evenwel doen wat de Inspecteur had behoren te doen. In de door belanghebbende in beroep en in hoger beroep ingenomen stellingen ligt besloten het – subsidiaire – standpunt dat hij met het te laat indienen van het bezwaarschrift niet in verzuim is geweest, nu de Inspecteur heeft verzuimd de gemachtigde in kennis te stellen van het feit dat de onderhavige navorderingsaanslag aan belanghebbende is opgelegd.

4.6. Onder omstandigheden kan een inspecteur op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel gehouden zijn om de gemachtigde van een belastingplichtige in kennis te stellen van het opleggen van een aanslag. Het niet-nakomen door een inspecteur van deze verplichting kan onder omstandigheden ertoe leiden dat het verzuim van te late indiening van een bezwaarschrift verschoonbaar is (vgl. HR 11 april 2003, nr. 37 605, BNB 2003/204 en HR 23 november 2007, nr. 42 743, BNB 2008/29).

4.7. Het Hof zal veronderstellenderwijs ervan uitgaan dat de Inspecteur te dezen op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel gehouden was de gemachtigde tijdig in kennis te stellen van het feit dat hij de navorderingsaanslag aan belanghebbende heeft opgelegd.

4.8. Hoewel de Inspecteur de in 4.6 (veronderstellenderwijs aangenomen) verplichting niet is nagekomen, betekent zulks nog niet dat belanghebbende met het ruim te laat indienen van het bezwaar niet in verzuim is geweest.

4.9. In dit verband acht het Hof het volgende van belang. De gemachtigde is op 7 oktober 2009 van het bestaan van de onderhavige navorderingsaanslag op de hoogte geraakt. Hij heeft daartegen echter eerst op 18 november 2009 bezwaar aangetekend. Het had op de weg van de gemachtigde gelegen om na de kennisneming van de navorderingsaanslag op 7 oktober 2009 zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd een bezwaarschrift bij de Inspecteur in te dienen, zij het dat aan de gemachtigde in ieder geval een termijn van ten minste veertien dagen diende te worden gegund (vgl. HR 22 maart 2002, nr. 36 933, BNB 2002/186 en HR 22 januari 2010, nr. 09/00526, LJN BL0078, BNB 2010/88). In het onderhavige geval heeft de gemachtigde een termijn van bijna zes weken genomen om het bezwaarschrift in te dienen. Desgevraagd heeft de gemachtigde hiervoor geen deugdelijke rechtvaardiging kunnen geven. De stelling van de gemachtigde dat hij ervan uitging dat de bezwaartermijn van zes weken eerst een aanvang nam op het moment dat hij door belanghebbende in kennis was gesteld van het bestaan van de navorderingsaanslag kan niet als zodanig dienen. Naar het oordeel van het Hof moet dan ook worden geconcludeerd dat de gemachtigde niet heeft voldaan aan de eis om het bezwaarschrift in te dienen zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. In het licht hiervan mag in dit geval niet ervan worden uitgegaan dat bij wel behoorlijk handelen door de Inspecteur wel tijdig bezwaar zou zijn gemaakt.

4.10. Een en ander dwingt tot de conclusie dat de Inspecteur terecht het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Slotsom

Het hoger beroep van de Inspecteur is gegrond. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en

– verklaart het beroep van belanghebbende bij de Rechtbank ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. M.G.J.M. van Kempen in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2012.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 januari 2012.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.