Gerechtshof Arnhem, 24-01-2012, BV2726, 10/00509, 10/00510, 10/00511
Gerechtshof Arnhem, 24-01-2012, BV2726, 10/00509, 10/00510, 10/00511
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 24 januari 2012
- Datum publicatie
- 3 februari 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2012:BV2726
- Zaaknummer
- 10/00509, 10/00510, 10/00511
Inhoudsindicatie
Algemeen.
Uitspraak rechtbank is gebrekkig. Vernietiging en terugwijzing.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 10/00509, 10/00510, 10/00511
uitspraakdatum: 24 januari 2012
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Xte Z (hierna: belanghebbende)
tegen de mondelinge uitspraken van de rechtbank Zutphen van 20 oktober 2010, nummers 09/741 GGH, 09/899 WOZ en 09/900 AFSTHF,
in de gedingen tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Apeldoorn (hierna: de Ambtenaar).
1. Ontstaan en loop van de gedingen
procedure 10/00509
1.1 De Ambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2009, in één geschrift vervatte, aanslagen opgelegd in de onroerende-zaakbelasting met betrekking tot de woning A-straat 1 (hierna: de woning) en de garage A-straat 2 te Apeldoorn (hierna: de garage), en in het rioolrecht met betrekking tot het gebruik van de woning.
procedure 10/00510
1.2 De Ambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de woning en de garage, per waardepeildatum 1 januari 2008 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2009, vastgesteld op respectievelijk € 222.000 en € 11.000.
procedure 10/00511
1.3 De Ambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2009 een voorlopige aanslag, en voor het jaar 2008 een definitieve aanslag in de afvalstoffenheffing opgelegd naar de maatstaf van een eenpersoonshuishouding wegens het feitelijk gebruik van de woning. Deze belastingaanslagen zijn in één geschrift vervat.
alle procedures
1.4 Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraken op bezwaar de beschikkingen en de aanslagen gehandhaafd.
1.5 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Zutphen (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij de hiervoor genoemde uitspraken van 20 oktober 2010 ongegrond verklaard.
1.6 Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.7 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd. Het Hof merkt daarbij op dat de stukken die zich bevinden in het dossier van de Rechtbank met het nummer 09/741 GGH betrekking hebben op een eerdere procedure van belanghebbende voor het jaar 2008. De noodzakelijke gegevens voor het jaar 2009 maken echter onderdeel uit van de stukken die zijn opgenomen in het dossier van de rechtbank met het nummer 09/899 WOZ.
1.8 Belanghebbende heeft bij brief van 22 juli 2011, bij het Hof binnen gekomen op 26 juli 2011, wrakingsverzoeken ingediend tegen de leden van de tweede meervoudige kamer van het Hof. De wrakingskamer van het Hof heeft de in één geschrift vervatte verzoeken tot wraking bij beslissing van 6 september 2011, met nummer 200.091.235 afgewezen.
1.9 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2011 te Arnhem. Daarbij is verschenen de Ambtenaar, bijgestaan door B, taxateur. Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat belanghebbende op 3 november 2011 op de bij de wet voorgeschreven wijze is uitgenodigd voor het bijwonen van de zitting op 13 december 2011 om 13.30 uur. Tot de stukken van het geding behoren een afschrift van deze uitnodiging, gericht aan het door belanghebbende opgegeven adres, alsmede een handtekeningenretourkaart waaruit blijkt dat de uitnodiging op 4 november 2011 aan belanghebbende is uitgereikt.
1.10 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende is eigenaar en feitelijk gebruiker van de woning en van de garage.
2.2 Nadat belanghebbende door de Rechtbank was uitgenodigd voor de mondelinge behandeling ter zitting van 20 april 2010 van de in 1.5 bedoelde beroepschriften, heeft belanghebbende, in één geschrift vervatte, verzoeken ingediend tot wraking van de behandelende rechter.
2.3 De meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank heeft de verzoeken tot wraking bij beslissing van 28 mei 2010 niet-ontvankelijk verklaard omdat zij slechts in algemene bewoordingen zijn gesteld en niet met voldoende scherpte de gronden bevatten die moeten leiden tot wraking. Naar het oordeel van de wrakingskamer van de Rechtbank kan het verzoekschrift niet worden geduid als een wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft voorts beslist dat een volgend wrakingsverzoek van belanghebbende in de desbetreffende zaken niet in behandeling zal worden genomen. De wrakingskamer heeft daaraan de volgende overweging ten grondslag gelegd:
"4.4 Nu het voorts de rechtbank ambtshalve bekend is dat verzoeker reeds vele malen wrakingsverzoeken heeft ingediend op grond waarvan ervan kan worden uitgegaan dat het verzoeker bekend is aan welke inhoudelijke eisen een dergelijk verzoek dient te voldoen, vindt de rechtbank aanleiding om op voet van artikel 8:18 Awb te bepalen dat een volgend verzoek in bovengemelde zaken niet in behandeling zal worden genomen."
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of de aanslagen en de beschikkingen terecht zijn vastgesteld.
3.2 Belanghebbende beantwoordt de vorenstaande vraag ontkennend. De Ambtenaar is de tegengestelde opvatting toegedaan.
3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Ambtenaar ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.4 Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en die van de Ambtenaar, tot vernietiging van de aanslagen en de WOZ-beschikking met betrekking tot de garage, en tot vermindering van de WOZ-beschikking met betrekking tot de woning.
3.5 De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Belanghebbende stelt allereerst in hoger beroep aan de orde dat de Rechtbank hem, in strijd met de wet, niet in de gelegenheid heeft gesteld om zijn belangen op een zitting te verdedigen. Hij stelt dat er geen zittingen terzake van de behandeling van zijn beroepschriften hebben plaatsgevonden, althans dat hij daarvan geen verslagen heeft ontvangen.
4.2 Tot de stukken van het geding behoren afschriften van uitnodigingen, gedateerd 3 september 2010 en gericht aan belanghebbende op zijn bij de Rechtbank bekende adres, voor het bijwonen van de behandeling van de beroepschriften van belanghebbende op een zitting van de Rechtbank op 14 oktober 2010 om 9.40 uur te Zutphen op het adres Martinetsingel 2. Uit de klacht van belanghebbende kan niet anders worden geconcludeerd dan dat hij niet op de vorenbedoelde zitting aanwezig is geweest.
4.3 Indien een partij niet ter zitting van de Rechtbank is verschenen dient de uitspraak van de Rechtbank de feiten in te houden waaruit blijkt dat de aan deze partij gerichte uitnodiging voor die zitting tijdig en op regelmatige wijze op het betrokken adres is aangeboden. Indien die feiten in de uitspraak ontbreken, en deze partij in hoger beroep aanvoert dat zij niet tijdig en op regelmatige wijze is uitgenodigd, dient die uitspraak te worden vernietigd, tenzij op andere wijze zou worden vastgesteld dat deze partij tijdig en op regelmatige wijze is uitgenodigd. De klacht van belanghebbende kan niet anders dan als zodanig worden opgevat.
4.4 De Rechtbank heeft in de onderhavige zaken een mondelinge uitspraak gedaan. Het proces-verbaal van die mondelinge uitspraak vermeldt niet wanneer de mondelinge behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden, noch wie daarbij aanwezig waren. Feiten als bedoeld in 4.3 vermeldt het proces-verbaal van de uitspraak evenmin.
4.5 In het dossier dat het Hof heeft ontvangen van de Rechtbank bevindt zich niet een proces-verbaal van de zitting. Aanwijzingen dat een dergelijk proces-verbaal is opgemaakt, bevat het dossier evenmin. Het Hof moet er derhalve van uitgaan dat, anders dan in artikel 8:61, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is voorgeschreven, niet een proces-verbaal van de zitting is opgemaakt. De klacht van belanghebbende dat hij geen verslagen van gehouden zittingen heeft ontvangen, kan ook niet anders dan als een aanwijzing in die richting worden opgevat. Het ontbreken van een proces-verbaal van de zitting maakt het het Hof bovendien onmogelijk een oordeel te vormen over de juistheid van het oordeel van de Rechtbank in haar uitspraak met het nummer 09/899 WOZ, dat, gelet op de inhoud van het taxatierapport en de gegeven toelichting ter zitting, aannemelijk is dat de waarde van de onderhavige onroerende zaken niet te hoog is vastgesteld. Van die toelichting ontbreekt in het dossier immers ieder spoor.
4.6 Het vorenstaande brengt het Hof tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat het onderzoek ter zitting van de beroepschriften heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de wettelijke bepalingen daaromtrent en met de beginselen van een goede procesvoering. De uitspraken van de Rechtbank moeten op die grond worden vernietigd. Het Hof zal de zaken naar de Rechtbank terugwijzen voor een hernieuwde behandeling als bedoeld in Afdeling 8.2.5 van de Awb in de stand waarin die behandeling zich bevond nadat de wrakingskamer van de Rechtbank in de onderhavige zaken op 28 mei 2010 had beslist. Daarbij heeft nog het volgende te gelden.
4.7 In de gronden die belanghebbende voor zijn verzoek tot wraking van de behandelende rechter aanvoerde, kon de wrakingskamer van de Rechtbank redenen vinden voor haar beslissing dat een volgend wrakingsverzoek van belanghebbende in de desbetreffende zaken en op dezelfde of soortgelijke gronden, niet in behandeling zal worden genomen. Met haar overweging 4.4. heeft de wrakingskamer klaarblijkelijk tot uitdrukking willen brengen dat verzoeker tot wraking, door het meermalen op ongenoegzame gronden indienen van wrakingsverzoeken, misbruik maakt van het recht tot wraking, als bedoeld in artikel 8:18, vierde lid, van de Awb. Door aldus te oordelen is de wrakingskamer niet buiten het toepassingsgebied van de wrakingsregeling getreden, noch heeft zij die ten onrechte niet toegepast.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Kosten
In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens zijn geen kosten gesteld of gebleken die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Gerechtshof
– vernietigt de uitspraken van de Rechtbank;
– wijst de zaken terug naar de Rechtbank voor een hernieuwde behandeling met inachtneming van deze uitspraak, en
– gelast dat de gemeente Apeldoorn aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 111 in verband met het instellen van het hoger beroep bij het Gerechtshof vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. J.B.H. Röben, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 24 januari 2012 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.