Home

Gerechtshof Arnhem, 07-02-2012, BV6154, 1100551

Gerechtshof Arnhem, 07-02-2012, BV6154, 1100551

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
7 februari 2012
Datum publicatie
17 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BV6154
Zaaknummer
1100551

Inhoudsindicatie

Wet WOZ.

Waardevaststelling recreatiewoning op erfpachtgrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 11/00551

uitspraakdatum: 7 februari 2012

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X e Z (hierna: belanghebbende) en

het incidentele hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Beuningen (hierna: de Ambtenaar)

tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 28 juni 2011, nummer AWB 10/4537, in het geding tussen

belanghebbende en de Ambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij beschikking (met nummer 01) is de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het kalenderjaar 2010, naar de waardepeildatum 1 januari 2009, vastgesteld op € 236.000. Daarbij is voorts aan belanghebbende een aanslag in de onroerendezaakbelastin-gen (OZB) opgelegd ten bedrage van € 264,32.

1.2. De vastgestelde waarde en de aanslag OZB zijn, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Ambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar verminderd tot € 136.000 onderscheidenlijk € 152,32. Voorts heeft de Ambtenaar belang-hebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 54.50.

1.3. Het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank gegrond verklaard, doch uitsluitend voor wat betreft de proceskostenvergoe-ding. De Rechtbank heeft belanghebbende ter zake van de kosten in bezwaar een proceskos-tenvergoeding toegekend van € 414,30 en ter zake van de behandeling in beroep € 874.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof). De Ambtenaar heeft een verweerschrift inge-diend. Daarbij heeft de Ambtenaar voorts incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebben-de heeft het incidenteel ingestelde hoger beroep beantwoord.

1.5. Tot de stukken van het geding behoort, naast voormelde stukken, voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6. Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 26 januari 2012 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende alsmede de Ambtenaar.

1.7. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2. Feiten

2.1. Het onderhavige object, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z, betreft een in een recreatiepark gelegen vrijstaande recreatiewoning met een inhoud van 276 m³. De oppervlak-te van het perceel beloopt 608 m².

2.2. Het perceel behoort in eigendom toe aan de vennootschap A B.V. te Q. De vennoot-schap De a-straat Holding B.V. heeft met betrekking tot het perceel een recht van erfpacht en een recht van opstal, welke rechten lopen tot 31 december 2092. Belanghebbende heeft met betrekking tot het perceel een recht van ondererfpacht en een recht van (onder)opstal. Deze rechten eindigen eveneens op 31 december 2092. In de jaren 2009 en 2010 is belanghebben-de met betrekking tot het recht van ondererfpacht een jaarlijkse canon verschuldigd van € 270 onderscheidenlijk € 288.

2.3. Met betrekking tot alle andere in het recreatiepark gelegen recreatiewoningen is eveneens sprake van erfpacht- en opstalrechten. De in het recreatiepark gelegen recreatiewo-ningen a-straat 2, 3 en 4 zijn omstreeks de peildatum 1 januari 2009 verkocht voor respectie-velijk € 85.000, € 114.000 en € 107.500.

2.4. De Ambtenaar heeft de waarde ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) van de recreatiewoning van belanghebbende voor het kalenderjaar 2010 naar de waardepeildatum 1 januari 2009 vastgesteld op € 236.000.

2.5. De gemachtigde van belanghebbende heeft tegen deze vastgestelde waarde bezwaar ingesteld. In de bezwaarfase heeft hij een door B (gediplomeerd WOZ-taxateur) op 3 sep-tember 2010 – in opdracht van belanghebbende – opgemaakt taxatierapport ingebracht, waarin een waarde aan het object per waardepeildatum is toegekend van € 110.000. In dat rapport is onder meer ervan uitgegaan dat met betrekking tot het onderhavige object sprake is van ‘volle eigendom’.

2.6. De Ambtenaar heeft de vastgestelde waarde bij uitspraak op bezwaar verminderd tot € 136.000. De Ambtenaar heeft belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 54,50 ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor kosten van een deskundige heeft de Ambtenaar geen vergoeding toegekend.

2.7. De gemachtigde van belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank aangetekend. Daarbij heeft hij een nieuwe, door taxateur B opgestelde taxatie-kaart ingebracht, waarop een waarde van afgerond € 115.000 is vermeld. De Ambtenaar heeft in die procedure een door taxateur C op 27 januari 2011 opgemaakt taxatierapport overgelegd, waarin een waarde aan het onderhavige object per waardepeildatum 1 januari 2009 is toegekend van € 136.000. In dit rapport wordt onder meer verwezen naar verkoop-prijzen van de in het recreatiepark gelegen objecten a-straat 2, 3 en 4. De Rechtbank heeft de Ambtenaar met dit taxatierapport erin geslaagd geacht de nader vastgestelde waarde van € 136.000 aannemelijk te maken. Met betrekking tot de proceskosten heeft de Rechtbank belanghebbende gedeeltelijk in het gelijk gesteld. Ter zake van de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase heeft de Rechtbank belanghebbende € 218 toegekend. Voor wat betreft de kosten van een deskundige heeft de Rechtbank belangheb-bende een bedrag van € 190,40 toegekend (twee uren à € 80 vermeerderd met 19% omzetbe-lasting).

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de nader vastgestelde waarde van € 136.000 per waardepeildatum 1 januari 2009 te hoog is. Belanghebbende beantwoordt deze vraag beves-tigend en de Ambtenaar ontkennend. Voorts houdt partijen verdeeld of belanghebbende recht heeft op een vergoeding, en zo ja tot welk bedrag, voor kosten van een deskundige in de bezwaarfase. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Ambtenaar ont-kennend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank en die van de Ambtenaar en tot vermindering van de vastgestelde waarde tot € 115.000. Voorts concludeert belanghebbende tot veroordeling van de Ambtenaar in de kosten van het taxatierapport van B ten bedrage van € 285,60.

3.4. De Ambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenveroordeling van € 190,40 voor het inschakelen van een deskundige.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de onroerende zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding”.

4.2. De waarde van de onroerende zaak dient te dezen te worden bepaald naar de waarde die de zaak op 1 januari 2009 heeft.

4.3. Gelet op de gemotiveerde betwisting door belanghebbende van de nader vastgestelde waarde van € 136.000, rust op de Ambtenaar de last aannemelijk te maken dat deze nader vastgestelde waarde per waardepeildatum 1 januari 2009 niet te hoog is.

4.4. In dat verband verwijst de Ambtenaar naar het door taxateur C op 27 januari 2011 opgestelde taxatierapport, waarin wordt geconcludeerd tot een waarde van de onderhavige onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2009 van € 136.000.

4.5. Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, is de Ambtenaar naar het oordeel van het Hof met dit taxatierapport niet erin geslaagd de nader vastgestelde waarde van € 136.000 aannemelijk te maken. In dit verband is van belang dat de in de markt gerealiseerde ver-koopprijzen van de in het taxatierapport genoemde vergelijkingsobjecten a-straat 2, 3 en 4 als zodanig niet bruikbaar zijn om, via de weg van vergelijking, de WOZ-waarde van het onderhavige object vast te stellen. Die verkoopprijzen zien immers niet op de volle en onbezwaarde eigendom van die objecten, zoals is bedoeld in artikel 17, tweede lid, Wet WOZ . Dit betekent evenwel niet dat die verkoopcijfers in het geheel niet bruikbaar zijn bij het vaststellen van de gezochte WOZ-waarde. Bij gebreke – zoals hier – van verkoopcijfers van vergelijkbare recreatiewoningen in de gemeente waarbij de volle en onbezwaarde eigendom is overgedragen, kunnen gerealiseerde verkoopprijzen van recreatiewoningen met een erfpachtrecht immers wel licht werpen op het waardeniveau van dergelijke woningen in een gemeente. In zoverre kunnen die verkoopcijfers mede worden gebruikt voor de onderbou-wing van de vast te stellen WOZ-waarden van recreatiewoningen met – krachtens wetsfictie – volle en onbezwaarde eigendom. Daarbij ligt het evenwel op de weg van de Ambtenaar om inzichtelijk te maken op welke wijze de ‘vertaalslag’ is gemaakt van de gerealiseerde prijzen van de recreatiewoningen met erfpacht naar de vastgestelde WOZ-waarde van het object met – krachtens wetsfictie – de volle en onbezwaarde eigendom. In het taxatierapport van C is die ‘vertaalslag’ op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt. Het hanteren in dat rapport van een prijs per m² van € 100 en een prijs per m³ van € 275 is niet toegelicht. Ter zitting van het Hof heeft de Ambtenaar desgevraagd verklaard hierover geen duidelijkheid te kunnen verschaffen. Desgevraagd heeft de Ambtenaar evenmin inzicht kunnen verschaffen met betrekking tot de vraag op welke wijze de relatief lage canon die belanghebbende en de andere ondererfpachters in het recreatiepark jaarlijks verschuldigd zijn, een rol heeft ge-speeld bij de ‘vertaalslag’ van de gerealiseerde verkoopcijfers van de gehanteerde vergelij-kingsrecreatiewoningen met erfpacht naar de vastgestelde WOZ-waarde van het onderhavige object met – krachtens wetsfictie – de volle en onbezwaarde eigendom.

4.6. Belanghebbende is met zijn verwijzing naar het (aanvullende) taxatierapport van B naar het oordeel van het Hof evenmin erin geslaagd de door hem bepleite waarde van € 115.000 aannemelijk te maken. De wijze waarop taxateur B de WOZ-waarde van het object heeft bepaald – onder meer door, kort gezegd, het in aanmerking nemen van een gekapitali-seerde canon – strookt immers niet met het in artikel 17, tweede lid, Wet WOZ vervatte waarderingsvoorschrift.

4.7. Gelet op het hiervóór overwogene, zal het Hof de gezochte waarde in goede justitie bepalen. Gelet op de stukken van het geding en gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, stelt het Hof de waarde van het onderhavige object per waardepeildatum 1 januari 2009 in goede justitie vast op € 130.000.

4.8. De aanspraak van belanghebbende op volledige vergoeding van de – in bezwaar gemaakte – kosten van het taxatierapport van B ten bedrage van € 285,60 ( drie uren à € 80 vermeerderd met omzetbelasting), kan niet worden gehonoreerd. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende ter zitting van de Rechtbank immers nadrukkelijk en ondubbelzinnig ermee ingestemd dat de vergoeding beperkt zou blijven tot twee uren. In hoger beroep kan daarvan niet worden teruggekomen door belanghebbende.

4.9. In het incidenteel ingestelde hoger beroep stelt de Ambtenaar dat, nu het taxatierapport van B wezenlijke fouten bevat, daarvoor geen vergoeding dient te worden toegekend. Voorts acht de Ambtenaar het niet redelijk dat in de fase van bezwaar een deskundige door belang-hebbende is ingeschakeld, aangezien aanstonds duidelijk was dat de (aanvankelijk) vastge-stelde waarde van € 236.000 op een fout berustte. Subsidiair bepleit de Ambtenaar dat een vergoeding van € 50 per uur wordt toegekend. Belanghebbende heeft in de beantwoording van het incidentele hoger beroep de standpunten van de Ambtenaar gemotiveerd betwist.

4.10. Gelet op hetgeen partijen in dit verband over en weer hebben aangevoerd, kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd dat het inroepen van een deskundige door belang-hebbende in de bezwaarfase onredelijk is geweest. De omvang van de kosten, in het bijzon-der het gehanteerde uurtarief van € 80 exclusief omzetbelasting, acht het Hof evenmin onredelijk (vgl. Hof Arnhem 1 november 2011, nr. 11/00473, LJN BU4042). De omstandig-heid dat een taxatierapport fouten bevat, behoeft niet aan vergoeding van de kosten van dat rapport in de weg te staan. In het onderhavige geval is door de Rechtbank evenwel rekening gehouden met die onzorgvuldigheden, aangezien door haar – met instemming van belang-hebbende – twee uren in plaats van de in rekening gebrachte drie uren zijn vergoed. Het Hof kan zich vinden in de door de Rechtbank uitgesproken kostenvergoeding met betrekking tot het taxatierapport van B. Het incidenteel ingestelde hoger beroep van de Ambtenaar faalt derhalve.

Slotsom

Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd, doch uitsluitend voor zover deze de waardevaststelling van de recreatie-woning betreft.

5. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.311 (drie punten voor proceshandelingen) voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure in hoger beroep. In de proceskosten voor de fase van bezwaar (€ 414,30) en beroep bij de Rechtbank (€ 874) is de Ambtenaar reeds door de Rechtbank veroordeeld. Tevens heeft de Rechtbank vergoeding van het griffierecht van € 41 in eerste aanleg gelast. Deze beslissingen laat het Hof in stand.

6. Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht;

– verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond;

– vernietigt de uitspraken op bezwaar;

– vermindert de vastgestelde waarde tot € 130.000;

– vermindert de aanslag OZB verder tot € 145,60;

– veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor het hoger beroep, vastgesteld op € 1.311;

– gelast de gemeente Beuningen aan belanghebbende te vergoeden het door hem voor het hoger beroep betaalde griffierecht van € 112.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2012.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.