Home

Gerechtshof Arnhem, 31-01-2012, BV6157, 11-00427

Gerechtshof Arnhem, 31-01-2012, BV6157, 11-00427

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
31 januari 2012
Datum publicatie
17 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BV6157
Zaaknummer
11-00427

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting.

Verzwaring bewijslast wegens niet doen van vereiste aangifte ziet op gehele aanslag. Afwaardering debiteuren terecht niet toegestaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 11/00427

uitspraakdatum: 31 januari 2012

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X BV te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 12 mei 2011, nummer AWB 10/2096,

in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een ambtshalve aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 90.000. Daarbij is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 1.134 en is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 3.525.

1.2. Na tegen genoemde aanslag en beschikkingen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikkingen gehandhaafd.

1.3. Het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Tot de stukken van het geding behoort voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6. Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 7 december 2011 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur.

1.7. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.8. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende vormt sinds 1 januari 2005 een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met Q BV en Y BV. Belanghebbende was tot 1 januari 2005 zelfstandig belastingplichtig.

2.2. Belanghebbende heeft voor de jaren 2002 tot en met 2005 geen aangiften vennootschapsbelasting ingediend. De Inspecteur heeft voor ieder jaar een ambtshalve aanslag en een verzuimboete opgelegd.

2.3. Belanghebbende heeft, hoewel daartoe aangemaand, ook voor het onderhavige jaar (2006) geen aangifte vennootschapsbelasting ingediend. Met dagtekening 18 april 2009 heeft de Inspecteur voor het onderhavige jaar een ambtshalve aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 90.000.

2.4. Belanghebbende heeft tegen deze ambtshalve aanslag bezwaar gemaakt en tijdens de bezwaarfase, op 22 juni 2009, op papier de aangiftegegevens ingediend. Hieruit blijkt een belastbaar bedrag van negatief € 186.220. De Inspecteur heeft deze aangiftegegevens op 3 juli 2009 digitaal ontvangen. In de aangiftegegevens is – voor zover van belang – onder de noemer verkoopkosten een afwaardering van € 177.374 wegens oninbare vorderingen op debiteuren verwerkt.

2.5. In de brief van 22 september 2009 van belanghebbende aan de Inspecteur is als bijlage een overzicht van de oninbare vorderingen op debiteuren opgenomen. Dit overzicht bestaat uit een declaratienummer, naam van de debiteur, bedrag en voor een aantal debiteuren de reden voor de afwaardering, onder meer ‘transactie ging niet door’, ‘afboeking is coulance’, ‘wil niet betalen’, ‘failliet’ en ‘teveel gedeclareerd’.

2.6. In de brief van 18 januari 2010 van belanghebbende aan de Inspecteur zijn als bijlagen declaraties en creditnota’s meegezonden. In deze brief heeft belanghebbende – voor zover van belang – het volgende geschreven:

‘Voor wat betreft de genomen incasso maatregelen merk ik op dat de declaraties per ultimo 2006 individueel zijn beoordeeld en dat belanghebbende heeft gemeend dat deze ofwel terecht door de debiteuren onbetaald zijn gebleven (...) dan wel dat de het niet terecht onbetaald zijn gebleven, maar dat in die gevallen een betaling niet is te verwachten (…). Het inschakelen van een incassobureau brengt hoge kosten met zich mee, ook als uiteindelijk de factuur niet voldaan wordt. Verder is het inschakelen van een incassobureau niet bevorderlijk voor de toekomstige relatie met de cliënt. Belanghebbende heeft om die reden besloten niet over te gaan tot het inschakelen van een incassobureau. Per cliënt is aangegeven wat voor belanghebbende de reden is geweest voor het afwaarderen van de vordering. Feit blijft dat uiteindelijk alle in de specificatie opgenomen declaraties zijn gecrediteerd en dat de betreffende declaraties onbetaalbaar zijn gebleven. Deze dienen dan ook als oninbaar te worden beschouwd.’

2.7. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur onder meer beslist de afwaardering wegens oninbare vorderingen op debiteuren niet te accepteren.

2.8. Met dagtekening 2 oktober 2010 is aan belanghebbende voor het onderhavige jaar een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 189.160.

2.9. De Rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep nog van belang – geoordeeld dat wegens het niet doen van de vereiste aangifte omkering en verzwaring van de bewijslast moet plaatsvinden en belanghebbende niet heeft doen blijken dat zij vorderingen had op debiteuren die per 31 december 2006 oninbaar waren.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in hoger beroep uitsluitend nog in geschil of belanghebbende terecht een bedrag van € 177.374 wegens oninbaarheid van vorderingen op haar debiteuren heeft afgewaardeerd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, die van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 11.786.

3.4. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3. Beoordeling van het geschil

Verzwaring bewijslast

4.1. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat belanghebbende niet tijdig aangifte heeft gedaan en aldus niet de vereiste aangifte heeft gedaan als bedoeld in artikel 27e, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Dit brengt omkering en verzwaring van de bewijslast mee.

4.2. Belanghebbende betoogt dat, omdat op haar toch al de bewijslast rust of zij terecht de vorderingen op debiteuren heeft afgewaardeerd, van verzwaring van de bewijslast – inhoudende overtuigend aantonen in plaats van aannemelijk maken – geen sprake kan zijn.

4.3. Het betoog van belanghebbende slaagt niet. Omkering en verzwaring van de bewijslast ten gevolge van het niet doen van de vereiste aangifte treft de gehele aanslag (vgl. HR 14 november 1990, nr. 26727, LJN ZC4441, BNB 1992/127). De toepassing van artikel 27e van de AWR is in het onderhavige geval gebaseerd op de omstandigheid dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan en niet, zoals in de arresten van 3 februari 2006, nr. 41329, LJN AV0821, BNB 2006/204, nr. 41814, LJN AV0826, BNB 2006/205 en 18 februari 2011, nr. 10/00556, LJN BO4376, BNB 2011/143, aan de orde was, het niet voldoen aan de in artikel 47 van de AWR neergelegde verplichtingen.

4.4. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende overtuigend dient aan te tonen dat de uitspraak op het bezwaar onjuist is voor zover het de beslissing betreft de afwaardering van de vorderingen op debiteuren niet te accepteren.

Afwaardering debiteuren

4.5. Het Hof stelt voorop dat waardering van vorderingen voor de bepaling van de jaarlijkse winst volgens goed koopmansgebruik heeft te geschieden met inachtneming van alle omstandigheden, waardoor de grootte of de waarde van de vordering op de balansdatum kan worden beïnvloed, zoals die omstandigheden die de belastingplichtige ten tijde van het opmaken van de balans bekend zijn of na onderzoek bekend kunnen zijn (HR 29 januari 1958, nr. 13339, BNB 1958/112).

4.6. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van haar standpunt declaraties en creditnota’s toegezonden (zie 2.6). Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende daarmee niet overtuigend aangetoond dat de vorderingen op debiteuren per 31 december 2006 terecht zijn afgewaardeerd. Het Hof heeft daarbij onder meer in aanmerking genomen dat (i) de overgelegde creditnota’s niet in het onderhavige jaar (2006) zijn uitgereikt, doch in 2008, (ii) niet van alle creditnota’s is aangegeven waarom deze zijn verstuurd, (iii) bij een wel opgegeven reden deze zeer summier is en niet onderbouwd met nadere stukken, (iv) nergens uit blijkt dat belanghebbende enige incassomaatregelen, bijvoorbeeld het versturen van een aanmaning of een ingebrekestelling – heeft genomen en (v) uit een ingesteld derdenonderzoek bij VOF R is gebleken dat de door belanghebbende (vermeend) uitgereikte factuur en creditnota niet waren terug te vinden in de administratie.

Verzuimboete

4.7. Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de opgelegde verzuimboete. Belanghebbende heeft daartegen echter geen zelfstandige gronden aangevoerd, zodat de verzuimboete in hoger beroep geen geschilpunt is.

Heffingsrente

4.8. Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de aanslag niet wordt verminderd, is er ook geen aanleiding voor een vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.

Slotsom

Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

4. Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. M.J. Peters, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2012

De griffier, De voorzitter,

(A. Vellema) (B.F.A. van Huijgevoort)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.