Gerechtshof Arnhem, 07-02-2012, BV6166, 11/00101 en 11/00102
Gerechtshof Arnhem, 07-02-2012, BV6166, 11/00101 en 11/00102
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 7 februari 2012
- Datum publicatie
- 17 februari 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2012:BV6166
- Zaaknummer
- 11/00101 en 11/00102
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Toepassing autokostenfictie. Vrije verstrekkingen. Rijvaardigheidstrainingen in het buitenland.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 11/00101 en 11/00102
uitspraakdatum: 7 februari 2012
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren/kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)
en het incidentele hoger beroep van
X B.V. te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem van 13 januari 2011, nummers AWB 10/482, 10/588, 10/589 en 10/591, in het geding tussen de Inspecteur en belanghebbende.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Voorts is bij beschikkingen een boete opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht. Na gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.2. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Voorts is bij beschikkingen een boete opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht. Na gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd.
1.3. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Voorts is bij beschikkingen een boete opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht. Na gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de boetebeschikking vernietigd en de naheffingsaanslag en de heffingsrentebeschikking gehandhaafd.
1.4. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Voorts is bij beschikkingen een boete opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht. Na gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de boetebeschikking vernietigd en de naheffingsaanslag en de heffingsrentebeschikking gehandhaafd.
1.5. Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). Naar het Hof begrijpt heeft de Rechtbank
- de beroepen gegrond verklaard die betrekking hebben op de naheffingsaanslagen over de tijdvakken 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 en 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008, op de daarmee samenhangende heffingsrentebeschikkingen en op de boeten die zijn opgelegd in samenhang met de naheffingsaanslagen over de tijdvakken 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 en 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006;
- de desbetreffende uitspraken op bezwaar vernietigd;
- de beschikkingen vernietigd waarbij boeten zijn opgelegd in samenhang met de naheffingsaanslagen over de tijdvakken 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 en 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006;
- de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 verminderd tot € 374;
- de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 verminderd tot € 374;
- de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak te doen op de bezwaarschriften tegen de heffingsrentebeschikkingen die zijn vastgesteld in samenhang met de naheffingsaanslagen over de tijdvakken 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 en 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008;
- de overige beroepen ongegrond verklaard en
- de Inspecteur veroordeelt in de proceskosten en hem gelast het betaalde griffierecht te vergoeden.
De opdracht aan de Inspecteur de naheffingsaanslagen opnieuw vast te stellen berust, naar het Hof begrijpt, op een vergissing, nu de Rechtbank die naheffingsaanslagen zelf heeft verminderd, zij het ten onrechte zonder te vermelden tot welke bedragen de naheffingsaanslagen werden verminderd (zie Hoge Raad 21 augustus 1985, nr. 22 804, LJN AW8011, BNB 1985/268).
1.6. Het beroepschrift van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 14 februari 2011 ter griffie ingekomen en is aangevuld bij brief met bijlagen van 21 maart 2011. De Inspecteur heeft het hoger beroep beperkt tot de beslissingen over de naheffingsaanslagen over de tijdvakken 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 en 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 en de daarmee verband houdende heffingsrentebeschikkingen.
1.7. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft de Inspecteur in de gelegenheid gesteld op het verweerschrift te reageren, maar hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2011 te Arnhem. Namens belanghebbende is daar verschenen haar directeur A alsmede de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1. A is directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende. Belanghebbende en haar werkmaatschappijen ontwikkelen software en dragen zorg voor de implementatie daarvan. Daarnaast verricht zij consultancydiensten op milieugebied. Haar cliënten zijn met name afkomstig uit de overheidssector. Zij levert ook diensten aan waterschappen en architectenbureaus.
2.2. Aan A is een personenauto van het merk Porsche ter beschikking gesteld. A heeft een rittenregistratie bijgehouden. Volgens de rittenregistratie is de auto in 2007 voor 250 kilometer voor privédoeleinden gebruikt en in 2008 voor 90 kilometer.
2.3. Belanghebbende heeft aan A vier rijvaardigheidstrainingen in Finland (van 13 tot 17 januari 2007 en van 4 tot 9 januari 2008) en Duitsland (op 12/13 april 2007 en 21/22 april 2008) verstrekt. De kosten daarvan bedragen in 2007 € 5.300 en in 2008 € 6.044. Belanghebbende heeft deze verstrekkingen aangemerkt als vrije verstrekkingen. Ten behoeve van deze trainingen heeft belanghebbende in 2007 (260 + 1.145 =) 1.405 kilometer en in 2008 (254 + 1.162 =) 1.416 kilometer met de ter beschikking gestelde auto gereden. In de rittenregistratie heeft hij deze ritten niet aangemerkt als gebruik voor privédoeleinden.
2.4. Porsche heeft de trainingen georganiseerd voor haar cliënten en heeft iedere dealer in de gelegenheid gesteld cliënten voor deze trainingen uit te nodigen. De leverancier van de personenauto heeft belanghebbende uit het oogpunt van klantenbinding de rijvaardigheidstraining in Finland aangeboden en hem daarbij meegedeeld dat enkel ondernemers aan deze rijvaardigheidstraining deelnemen. Belanghebbende kende de betreffende ondernemers niet. De groep Nederlandse deelnemers bestond uit vijf tot zes personen. Met min of meer dezelfde groep deelnemers heeft A ook deelgenomen aan de daaropvolgende trainingen op de Nürnburgring in Duitsland en Finland. Met een van de deelnemers aan de trainingen is belanghebbende nadien zakelijke betrekkingen aangegaan.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de rijvaardigheidstrainingen vrije verstrekkingen zijn en of de ten behoeve van deze rijvaardigheidstrainingen gereden kilometers zijn aan te merken als gebruik voor privédoeleinden, waardoor A de ter beschikking gestelde auto voor meer dan 500 km voor privédoeleinden heeft gebruikt.
3.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt, dat sprake is van een vrije verstrekking en dat de gereden kilometers aan te merken zijn als zakelijke kilometers. Met dagtekening 18 december 2008 schrijft belanghebbende aan de Inspecteur onder meer: “De rijvaardigheidstraining heeft een zakelijk karakter en zeker vanuit de werkgever geredeneerd, een zakelijke basis. Bestreden wordt dat de rijvaardigheidstrainingen niet bedoeld zijn voor het vervullen van een beroep of om de kennis op peil te houden, zodat niet gesteld kan worden, dat met deze enkele constatering aangetoond is dat er dus sprake is van privé ritten en ten onrechte geen bijtelling heeft plaatsgevonden. Belangrijk is vast te stellen, dat de werkgever door de importeur van Porsche in Nederland is benaderd om de berijders van de auto de gelegenheid te geven om de rijvaardigheid te testen en te verbeteren. De heer A is privé op geen enkele wijze geïnteresseerd in sportauto’s, racewedstrijden of wat dies meer kan zijn. De werkgever stelt hem in staat een Porsche te rijden en heeft er het allergrootste belang bij dat hij goed met zijn auto kan omgaan. (…) Vervolgens wordt gesteld dat de rijvaardigheidsproeven ook in het kader van netwerken moet worden gezien; de heer A heeft door deze bijeenkomsten ook vele zakelijke connecties opgedaan, die hebben geleid tot omzet voor de onderneming. Wat is het verschil met de vele zakelijke meetings in het bedrijfsleven, waar het netwerken een prima middel is om met elkaars producten kennis te maken, contacten te leggen met managers en andere leidinggevenden in de zakelijk wereld? (…) Sinds 2004 wordt Porsche gereden en in 2007 en 2008 zijn er ritten verantwoord om rijvaardigheidslessen te volgen. Dat heeft niets te maken met het behalen of zelfs onderhouden van het normale rijgedrag. Uitsluitend uit een zakelijk belang is ingegaan op de uitnodiging van Porsche en daar is geen enkel privé element aan te ontlenen. (…) Ik zie geen verschil met een rit naar de dealer om een nieuwe Porsche te bekijken of op uitnodiging naar de RAI te gaan voor een autoshow, bijvoorbeeld.”
3.3. De Inspecteur voert aan dat de werkzaamheden van belanghebbende zich voornamelijk bevinden in de publieke sector, met name bij gemeenten. Het is niet aannemelijk dat A bij deze rijvaardigheidstrainingen veel mensen uit die sector zal ontmoeten. De dienstbetrekking van A stelt, aldus de Inspecteur, geen bijzondere eisen aan de rijvaardigheid.
3.4. Beide partijen hebben voor hun standpunten voorts aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraken op bezwaar inzake de naheffingsaanslagen over de tijdvakken 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 en 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 en de daarmee verband houdende heffingsrentebeschikkingen.
3.6. Belanghebbende concludeert zowel in haar verweerschrift als in haar incidentele hoger beroep tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen het verstrekken van de trainingen aan A dient ter behoorlijke vervulling van zijn dienstbetrekking omdat bijzonder hoge eisen worden gesteld aan de rijvaardigheid van A als werknemer van belanghebbende, heeft zij haar stelling niet aannemelijk gemaakt. Dat het geval zijnde, behoren rijvaardigheidstrainingen als de onderhavige in het algemeen tot de privésfeer.
4.2. Dat wordt niet anders door de door belanghebbende gestelde omstandigheden dat tijdens en rond de rijvaardigheidstrainingen gelegenheid bestond tot netwerken en dat A daar contacten met een zakelijk toegevoegde waarde heeft opgedaan. Belanghebbende en A wisten immers vóór de rijvaardigheidstrainingen niet wie er naast A aan die trainingen zouden deelnemen, afgezien van de mededeling van de importeur of de dealer dat het om andere ondernemers zou gaan. Voorts wijst de omstandigheid dat het initiatief voor het volgen van deze trainingen uitging van de importeur en niet van belanghebbende of van A niet op een zakelijk karakter van de deelname. Het vorenoverwogene brengt het Hof tot het oordeel dat bij de onderhavige rijvaardigheids¬trainingen het persoonlijke element zozeer overheerst, dat de verstrekking ervan niet geacht kan worden te strekken tot voorkoming van kosten, lasten en afschrijvingen ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet).
4.3. Voor zover belanghebbende bepleit dat deze verstrekking naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel wordt ervaren, heeft zij haar stelling tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt.
4.4. De Inspecteur heeft de verstrekking van deze trainingen terecht gerekend tot het loon van A. In zoverre zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd.
4.5. Nu het volgen van de rijvaardigheidstraining niet plaatsvindt in het kader van een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, dient het volgen ervan te worden aangemerkt als een privéactiviteit. De daarmee verband houdende reizen worden daarom gemaakt voor privédoeleinden als bedoeld in artikel 13bis van de Wet. Belanghebbende bepleit dat de van en naar de trainingen verreden kilometers als zakelijke kilometers zijn aan te merken, omdat naast een privébelang ook een zakelijk belang aan de rijvaardigheidstrainingen is verbonden. Nu het privébelang bij de trainingen overheerst, zijn de daarvoor verreden kilometers naar het oordeel van het Hof volledig voor privédoeleinden gemaakt. Uit het vorenstaande volgt dat A de aan hem ter beschikking gestelde auto op kalenderjaarbasis voor meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt. Ook voor zover de naheffingsaanslagen betrekking hebben op dat privégebruik zijn zij terecht opgelegd.
4.6. Op grond van het vorenstaande heeft de Rechtbank de beroepen die betrekking hebben op de naheffingsaanslagen over de tijdvakken 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 en 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 ten onrechte gegrond verklaard. Hetzelfde geldt voor zover de beroepen betrekking hebben op de met die naheffings¬aanslagen verband houdende heffingsrente. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank in zoverre vernietigen en die beroepen ongegrond verklaren.
4.7. Uit het vorenoverwogene volgt dat het incidentele hoger beroep ongegrond is.
5. Kosten
Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof heeft moeten maken.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslagen over de tijdvakken 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 en 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 en de daarmee verband houdende heffingsrentebeschikkingen; en
- verklaart de desbetreffende beroepen tegen de uitspraken van de Inspecteur ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, J.P.M. Kooijmans en R.F.C. Spek, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 7 februari 2012 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.