Home

Gerechtshof Arnhem, 07-02-2012, ECLI:NL:GHARN:2012:257 BV6174, 11/00359

Gerechtshof Arnhem, 07-02-2012, ECLI:NL:GHARN:2012:257 BV6174, 11/00359

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
7 februari 2012
Datum publicatie
17 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BV6174
Zaaknummer
11/00359

Inhoudsindicatie

Ontvankelijkheid hoger beroep.

Niet betalen griffierecht is niet verschoonbaar.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 11/00359

uitspraakdatum: 7 februari 2012

Uitspraak op verzet

1. De uitspraak waarvan verzet

Het verzetschrift van X wonende te Z (hierna: belanghebbende), is ter griffie van het Hof ontvangen op 21 november 2011. Het richt zich tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 1 november 2011 op het verzoek om herziening van belanghebbende. Een fotokopie van die uitspraak, waarbij belanghebbendes verzoek om herziening niet-ontvankelijk is verklaard, is aan deze uitspraak gehecht.

2. Behandeling van het verzet

2.1. Tot de stukken waarop het Hof bij de beoordeling van het verzet acht slaat behoren het herzieningsverzoek en het verzetschrift van belanghebbende.

2.2. Ter zitting van 17 januari 2012 te Arnhem is belanghebbende niet verschenen. Belanghebbende is voor deze zitting uitgenodigd bij per aangetekende post verzonden brief van 12 december 2011. Deze brief is verzonden aan het laatstelijk bij het Hof bekende adres van belanghebbende: a-straat 1 te Q. In het dossier bevindt zich een ontvangstbevestiging, waaruit blijkt dat de brief op 13 december 2011 op het vorenbedoeld adres aan belanghebbende zelf is uitgereikt en dat belanghebbende voor de ontvangst ervan heeft getekend.

3. De vaststaande feiten en de gronden van het verzet

3.1. In een per fax op 20 april 2011 ontvangen brief heeft belanghebbende

- hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Arnhem van 1 april 2011 zaaknummer AWB 09/5264 en zaaknummer AWB 10/3157,

- om herziening verzocht van de uitspraken van het Hof met zaaknummers 02/01086, 06/00330, 07/00128, 09/00058 en 09/00072,

- een zogenoemde schadestaatprocedure, als bedoeld in artikel 8:73, tweede lid, van de Awb geëntameerd ter zake van de uitspraken van het Hof met zaaknummers 02/01086, 06/00330, 07/00128, 09/00058 en 09/00072, en

- verzocht zijn hoger beroep tegen voornoemde besluiten respectievelijk zijn verzoekschriften aan te merken als samenhangend en ter zake slechts éénmaal griffierecht te heffen.

3.2. Het Hof heeft de in de onder 3.1. bedoelde brief opgenomen beroepen en verzoeken om proceseconomische redenen gesplitst en belanghebbende daarvan in een brief van 9 mei 2011 op de hoogte gesteld. De splitsing luidt als volgt:

- zaaknummer 11/00357: hoger beroep inzake de uitspraak van rechtbank Arnhem met kenmerk AWB 09/5264 ter zake van een beschikking als bedoeld in de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ) voor het kalenderjaar 2009 met als waardepeildatum 1 januari 2008;

- zaaknummer 11/00358: hoger beroep inzake de uitspraak van rechtbank Arnhem met kenmerk AWB 10/3157 ter zake van de kosten voor de betekening van een dwangbevel tot betaling van de aanslag gemeentelijke heffingen voor het kalenderjaar 2010;

- zaaknummer 11/00359: verzoek om herziening van de uitspraken van het Hof met zaaknummers:

o 02/01086 (uitspraak inzake beroep betreffende de WOZ-beschikking voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 met waardepeildatum 1 januari 2009),

o 06/00330 (uitspraak inzake hoger beroep betreffende aanslagen gemeentelijke heffingen voor de jaren 1998 tot en met 2004),

o 07/00128 (uitspraak inzake hoger beroep betreffende de WOZ-beschikking voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 met waardepeildatum 1 januari 2003),

o 09/00058 (uitspraak inzake verzoek om herziening van de uitspraak van het Hof met zaaknummer 02/01086 voornoemd), en

o 09/00072 (uitspraak op verzet inzake uitspraak van het Hof met zaaknummer 09/00072 ter zake van een verzoek om herziening van een uitspraak van het Hof met zaaknummer 07/00128 voornoemd), alsmede

- zaaknummer 11/00360: verzoek om schadevergoeding naar aanleiding van de uitspraken van het Hof met zaaknummers 02/01086, 06/00330, 07/00128, 09/00058 en 09/00072.

3.3. Bij brief van 27 mei 2011, ter post bezorgd op dezelfde datum en gericht aan het adres van belanghebbende, heeft de griffier van het Hof belanghebbende erop gewezen dat deze ter zake van het instellen van het herzieningsverzoek met zaaknummer 11/00359 een griffierecht van € 112 is verschuldigd. Bij aangetekende brief van 30 juni 2011, ter post bezorgd op dezelfde datum en gericht aan het adres van belanghebbende, heeft de griffier van dit Hof belanghebbende nogmaals erop gewezen dat deze ter zake van het instellen van het herzieningsverzoek met zaaknummer 11/00359 een griffierecht van € 112 is verschuldigd.

3.4. In laatstgenoemde brief is vermeld dat het griffierecht binnen 28 dagen na de dag van verzending van de vorenbedoelde brief (dus uiterlijk donderdag 28 juli 2011) diende te zijn betaald, en dat bij niet tijdige betaling het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

3.5. Uit onderzoek van het Hof naar de zendingstatus van de onder 3.3. genoemde aangetekende brief is gebleken dat deze brief op 4 juli 2011 is afgehaald op een afhaallocatie van postNL.

3.6. Het verschuldigde griffierecht is niet betaald.

3.7. Bij de in verzet bestreden uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer van dit Hof is belanghebbendes herzieningsverzoek niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraken van eveneens 1 november 2011 is belanghebbende in de overige onder 3.2. vermelde zaken niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van griffierecht. In de zaak met kenmerk 11/00358 is tegen de uitspraak geen verzet gedaan. In de drie overige zaken doet het Hof heden uitspraak op verzet.

3.8. In het verzetschrift stelt belanghebbende – zakelijk weergegeven – dat het in de rede had gelegen dat de griffie van het Hof hem telefonisch had meegedeeld dat het griffierecht niet was betaald. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat er sprake is van overmacht vanwege de ziekte reuma. Tot slot verzoekt belanghebbende om toe te staan dat hij éénmaal griffierecht betaalt voor alle beroepen en verzoeken.

4. Beoordeling van het verzet

Niet tijdige betaling

4.1. Niet-betaling of niet-tijdige betaling van het verschuldigde griffierecht leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het (hoger) beroep respectievelijk verzoekschrift, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het (hoger) beroep dan wel verzoekschrift in verzuim is geweest (artikel 8:41, tweede lid, tweede volzin van de Awb).

4.2. Zoals het Hof onder 3.3. tot en met 3.5. onder de feiten heeft vastgesteld, is belanghebbende bij aangetekende brief uitgenodigd tot betaling van het verschuldigde griffierecht. De vorenbedoelde brief is op 4 juli 2011 bij een afhaalpost van postNL afgehaald. Nu niet anders is gesteld of gebleken, is het Hof van oordeel dat uit genoemde feiten volgt, dat belanghebbende de vorenbedoelde brief heeft ontvangen en hiervan kennis heeft kunnen nemen, terwijl de termijn voor de betaling van het griffierecht op dat moment niet was verstreken, waardoor belanghebbende op de wettelijk voorgeschreven wijze in kennis is gesteld van de verschuldigdheid van het griffierecht en de termijn waarbinnen het griffierecht diende te zijn betaald. Geen rechtsregel schrijft voor belanghebbende ook op andere wijze, bijvoorbeeld per telefoon, van de verschuldigdheid in kennis te stellen. Belanghebbendes klacht te dezen faalt derhalve.

4.3. Belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, stelt zich op het standpunt dat de niet (tijdige) betaling van het griffierecht verschoonbaar is, omdat hij in die periode wegens reuma in het ziekenhuis was opgenomen. Naar het oordeel van het Hof kan de door belanghebbende aangevoerde omstandigheid, zonder nadere toelichting, er niet toe leiden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Hiertoe acht het Hof redengevend dat niet gebleken is dat die omstandigheid ertoe heeft geleid dat belanghebbende gedurende de betalingstermijn niet in staat is geweest – en tot op heden nog steeds niet in staat is – het verschuldigde griffierecht te betalen dan wel de benodigde maatregelen te treffen teneinde zijn belangen in dezen door een derde te laten behartigen. Als de ziekenhuisopname belanghebbende al verhinderde het geheven griffierecht te betalen, dan is de niet-tijdige betaling van het griffierecht slechts verschoonbaar indien belanghebbende heeft betaald zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk was. Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende tot op heden niet in staat was het geheven griffierecht te betalen.

4.4. Belanghebbende wijst in het verzetschrift op zijn verzoek voor de hiervoor onder 3.2. vermelde zaken slechts éénmaal griffierecht in rekening te brengen. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 9 mei 2011. Voorts moet belanghebbende de afwijzing van het verzoek duidelijk zijn geworden uit de omstandigheid dat het Hof viermaal griffierecht in rekening had gebracht. Nu belanghebbende in het geheel geen griffierecht heeft betaald, ook niet het griffierecht waarvan belanghebbende de verschuldigdheid niet betwist, is het herzieningsverzoek terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het verzet ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gedaan door mr. J.B.H. Röben, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

De beslissing is op 7 februari 2012 in het openbaar uitgesproken.

(C.E. te Brake) (J.B.H. Röben)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 februari 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden

(belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.