Home

Gerechtshof Arnhem, 21-02-2012, BV8328, 11-00426

Gerechtshof Arnhem, 21-02-2012, BV8328, 11-00426

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
21 februari 2012
Datum publicatie
9 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BV8328
Zaaknummer
11-00426

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Niet-ontvankelijk beroep. Terpostbezorging beroepschrift niet tijdig.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 11/00426

uitspraakdatum: 21 februari 2012

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Z (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 april 2011, nummer AWB 10/2358, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.147. Tevens is bij beschikking € 2.507 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2 De Inspecteur heeft bij - in één geschrift verenigde - uitspraken op bezwaar van 4 mei 2010 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende heeft tegen voornoemde uitspraken bij brief van 15 juni 2010 beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij de uitspraak van 21 april 2011 niet-ontvankelijk verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft bij brief van 31 mei 2011, ingekomen bij het Hof op 1 juni 2011, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2011 te Arnhem. Ter zitting zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde, alsmede de Inspecteur.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

Belanghebbende heeft bij brief gedagtekend 15 juni 2010 beroep ingesteld bij de Rechtbank. Het poststempel op de envelop is onleesbaar. De envelop, met daarin het beroepschrift, is beschadigd geraakt bij de behandeling door TNT Post en door de Rechtbank eerst ontvangen op 29 juni 2010.

3. Geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

3.2 Belanghebbende stelt dat hij het beroepschrift met dagtekening 15 juni 2010 daadwerkelijk op 15 juni 2010 ter post heeft bezorgd. Tijdens de behandeling door TNT Post is het beroepschrift beschadigd geraakt waardoor de bezorging aanzienlijke vertraging heeft opgelopen. Belanghebbende betoogt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

3.3 De Inspecteur stelt zich daartegenover op het standpunt dat het beroepschrift niet tijdig ter post is bezorgd en dat het beschadigde poststuk hooguit enige dagen vertraging heeft opgelopen bij bezorging door TNT Post. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is naar zijn mening geen sprake.

3.4 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, ontvankelijkverklaring van het beroep en terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank.

3.5 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 De termijn voor het instellen van beroep tegen een uitspraak van de Inspecteur bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb). Die termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop de uitspraak op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (artikel 6:8 Awb). Bekendmaking geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende (artikel 3:41, eerste lid, Awb).

4.2 Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt dat de termijn voor het instellen van beroep aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak van de inspecteur, tenzij de dag van dagtekening is gelegen voor de dag van de bekendmaking. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid, Awb).

4.3 De per post verzonden uitspraak op bezwaar is gedagtekend (dinsdag) 4 mei 2010. Belanghebbende heeft zich ter zitting (nader) op het standpunt gesteld dat hij de uitspraak op (donderdag) 6 mei 2010 heeft ontvangen. De Inspecteur heeft gesteld dat hij de uitspraak uiterlijk op 4 mei 2010 ter post heeft bezorgd. Mede gelet op de door belanghebbende gestelde datum van ontvangst en zijn stelling dat op 5 mei (2010) geen post werd bezorgd, acht het Hof deze stelling van de Inspecteur aannemelijk. De beroepstermijn is derhalve aangevangen op 5 mei 2010 en geëindigd op 15 juni 2010.

4.4 Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, Awb). Aan die laatste voorwaarde is in dit geval niet voldaan. De Rechtbank heeft het beroepschrift immers pas op 29 juni 2010 ontvangen en dus meer dan een week na afloop van de beroepstermijn.

4.5 Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft echter niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 Awb). Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de late ontvangst is te wijten aan de omstandigheid dat het poststuk tijdens de behandeling door TNT Post beschadigd is geraakt en dat die omstandigheid hem niet kan worden toegerekend.

4.6 Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat bij een tijdige terpostbezorging het feit dat het beroepschrift later dan een week na afloop van de termijn door de Rechtbank is ontvangen, kan zijn te wijten aan een in de sfeer van TNT Post gelegen omstandigheid van zodanig abnormale aard dat deze niet aan belanghebbende kan worden toegerekend (vgl. Hoge Raad 14 maart 2008, nr. 44013, LJN BC6556, BNB 2008/150 en HR 16 oktober 1991, nr. 26787, LJN ZC4736, BNB 1991/343).

4.7 Gelet op genoemde rechtspraak dient het Hof te beoordelen of te dezen sprake was van tijdige terpostbezorging.

4.8 Terpostbezorging vindt plaats op het moment waarop een poststuk in de brievenbus wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het op een postvestiging wordt aangeboden (HR 29 mei 1996, nr. 30950, LJN AA1892, BNB 1996/282 en HR 28 januari 2011, nr. 10/02285, LJN BP2138, BNB 2011/132). In gevallen waarin op de envelop een leesbaar poststempel is geplaatst, moet als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat de terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld. De envelop waarin belanghebbende zijn beroepschrift heeft verzonden, bevat echter geen leesbaar poststempel. Nu het beroepschrift twee weken na het einde van de beroepstermijn is ontvangen en de Inspecteur de tijdige terpostbezorging bestrijdt, rust op belanghebbende de last de tijdige terpostbezorging aannemelijk te maken (vgl. HR 14 oktober 2011, nr. 11/01261, LJN BT7470).

4.9 Ter staving van zijn stelling dat het beroepschrift wel tijdig ter post is bezorgd, heeft belanghebbende verklaard dat hij het beroepschrift op dinsdag 15 juni 2010, voordat hij naar zijn werk ging, heeft gekopieerd, dat hij vervolgens naar de brievenbus is gefietst en dat hij de brief om 10.00 uur op de bus heeft gedaan. Voorts heeft hij verklaard dat hij niet over andere bewijs beschikt dan deze verklaring en de dagtekening van het beroepschrift.

4.10 Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd. De enkele verklaring van belanghebbende dat hij het beroepschrift op 15 juni 2010 om 10.00 uur 's ochtends ter post heeft bezorgd en de omstandigheid dat hij het beroepschrift op voornoemde datum heeft gedagtekend, acht het Hof onvoldoende. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 Awb. De Rechtbank heeft het beroep derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Slotsom

Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5. Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. M.J. Peters, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2012.

Bij afwezigheid van de voorzitter is deze uitspraak mede ondertekend door

mr. Van Huijgevoort.

De griffier, De voorzitter,

(A. Vellema) (B.F.A. van Huijgevoort)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.