Gerechtshof Arnhem, 20-03-2012, BW0454, 11-00624
Gerechtshof Arnhem, 20-03-2012, BW0454, 11-00624
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 20 maart 2012
- Datum publicatie
- 30 maart 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2012:BW0454
- Zaaknummer
- 11-00624
Inhoudsindicatie
MRB.
Gebruik auto tijdens schorsing door inmiddels ex-echtgenoot. Geen avas maar wel matiging van boete wegens financiële omstandigheden.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 11/00624
uitspraakdatum: 20 maart 2012
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 augustus 2011, nummer AWB 11/1033,
in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is over het tijdvak 8 januari 2010 tot en met 28 oktober 2010 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 834. Tegelijk is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van ook € 834.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 4 augustus 2011 met betrekking tot de naheffingsaanslag ongegrond verklaard en het beroep gericht tegen de boetebeschikking gegrond verklaard. De op de boetebeschikking betrekking hebbende uitspraak op bezwaar heeft zij vernietigd en de boete verminderd tot een bedrag van € 417.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.
1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende was vanaf 20 november 2009 tot en met 28 oktober 2010 volgens het kentekenregister houder van een personenauto (merk: Peugeot) met het kenteken: AA-BB-00 (hierna: de auto).
2.2 Belanghebbende heeft verzocht om schorsing van de geldigheid van het kentekenbewijs in de periode van 8 januari 2010 tot en met 28 oktober 2010. Dit verzoek is ingewilligd. Op grond hiervan was zij geen motorrijtuigenbelasting verschuldigd.
2.3 Belanghebbende heeft op 26 oktober 2010 de toenmalige echtelijke woning na een ruzie met haar toenmalige echtgenoot A verlaten en is daar op 27 oktober 2010 niet meer teruggekeerd. Belanghebbende beschikte op 27 oktober 2010 nog niet over een rijbewijs.
2.4 Op 27 oktober 2010 heeft een politieagent geconstateerd dat de auto zich op de openbare weg bevond en werd bestuurd door voornoemde A. Dit feit is gemeld aan de Belastingdienst/P en heeft geleid tot het opleggen van de onderwerpelijke naheffingsaanslag en boete van 100 percent van het bedrag aan belasting dat niet is betaald.
2.5 De Inspecteur heeft belanghebbendes bezwaren ongegrond verklaard. Hiertegen is belanghebbende bij de Rechtbank in beroep gekomen. De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag in stand gelaten, maar de boete wegens financiële omstandigheden van belanghebbende verminderd tot € 417.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of en in hoeverre de onderwerpelijke naheffingsaanslag en boete terecht zijn opgelegd.
3.2 Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag en de boete niet aan haar opgelegd mogen worden omdat haar geen verwijt treft. Ook stelt zij niet in staat te zijn de verschuldigde bedragen te betalen.
3.3 De Inspecteur is van mening dat aan belanghebbende als kentekenhouder van de auto de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Ook de boete acht zij terecht opgelegd en zij ziet geen aanleiding de boete verder te verminderen dan tot 50 percent van het bedrag aan belasting dat niet is betaald.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en die van de Inspecteur, alsmede tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
De naheffingsaanslag
4.1 Op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet Mrb) is ter zake van het houden van een personenauto motorrijtuigenbelasting verschuldigd en wordt op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet Mrb als houder van het motorrijtuig aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld in het kentekenregister zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
4.2 Artikel 19, eerste lid, van de Wet Mrb bepaalt dat voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, de belasting niet wordt geheven over tijdvakken die aanvangen tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de WVW.
4.3 Op grond van het in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de WVW opgenomen eerste lid van artikel 67 wordt, op verzoek van de eigenaar of houder van het voertuig, de geldigheid van het kentekenbewijs geschorst indien met een voertuig geen gebruik van de weg wordt gemaakt.
4.4 Belanghebbende heeft voormeld verzoek tot schorsing gedaan, welk verzoek is gehonoreerd vanaf 8 januari 2010. Op grond daarvan was belanghebbende geen motorrijtuigenbelasting verschuldigd.
4.5 De omstandigheid dat op 27 oktober 2010 is geconstateerd dat met de onderhavige auto van de openbare weg is gebruik gemaakt, heeft ertoe geleid dat de Inspecteur de onderwerpelijke naheffingsaanslag aan belanghebbende heeft opgelegd. Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat de Inspecteur deze naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende – als houder van de auto – heeft opgelegd. Artikel 35 van de Wet Mrb geeft de Inspecteur namelijk die bevoegdheid. In het eerste lid van dat artikel is opgenomen dat bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de WVW de motorrijtuigenbelasting kan worden nageheven. De Inspecteur heeft – het overigens qua hoogte niet in geschil zijnde belastingbedrag – in overeenstemming met artikel 35 van de Wet Mrb de naheffingsaanslag opgelegd over de periode 8 januari 2010 tot en met 28 oktober 2010.
4.6 Belanghebbendes stelling dat haar toenmalige echtgenoot, in haar afwezigheid en zonder toestemming of medeweten, met de auto gebruik van de weg heeft gemaakt kan haar niet baten, omdat dit geen omstandigheden zijn die aan het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag in de weg staan. Gelijk de Rechtbank heeft geoordeeld, is belanghebbende als houder van de auto immers verantwoordelijk voor het op de juiste wijze voldoen van de motorrijtuigenbelasting. Het gelijk met betrekking tot de naheffingsaanslag is derhalve aan de Inspecteur.
Boete
4.7 De onderwerpelijke verzuimboete is op grond van artikel 37 van de Wet Mrb in verbinding met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) opgelegd. Met inachtneming van paragraaf 34, onderdeel 2 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) bedraagt de boete maximaal 100 percent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald.
4.8 Aangezien de verschuldigde motorrijtuigenbelasting over het onderhavige tijdvak ten onrechte niet op aangifte is voldaan, vormt dit een verzuim zoals is vermeld in artikel 67c van de AWR. Aangezien de Inspecteur de boete met in achtneming van voormelde bepaling en artikel 34 BBBB heeft vastgesteld, heeft hij in zoverre terecht de boetebeschikking aan belanghebbende opgelegd.
4.9 Terecht heeft de Rechtbank belanghebbendes stelling dat haar geen verwijt kan worden gemaakt, verworpen. Weliswaar heeft zij daags voor het geconstateerde gebruik van de weg de woning als gevolg van een ruzie met A plotseling verlaten, echter dat neemt niet weg dat zij ervoor had dienen te zorgen dat A niet met de auto tijdens de schorsingsperiode van de weg gebruik kon maken. Aangezien zij zelf het in 4.4 bedoelde schorsingsverzoek heeft gedaan, mag naar het oordeel van het Hof ervan worden uitgegaan dat belanghebbende wist dan wel behoorde te weten dat in de schorsingsperiode met de auto geen gebruik van de weg mag worden gemaakt en had zij mitsdien daartoe passende maatregelen dienen te treffen, bijvoorbeeld door te voorkomen dat de autosleutels in de toenmalige echtelijke woning achterbleven.
4.10 Voorts is het Hof van oordeel dat de Rechtbank in voldoende mate rekening heeft gehouden met de financiële omstandigheden van belanghebbende door de boete te matigen tot 50 percent van de verschuldigde belasting. Die boete acht het Hof passend en geboden.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.
De beslissing is op 20 maart 2012 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(N. ten Broek) (A.J. Kromhout)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 21 maart 2012
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.