Home

Gerechtshof Arnhem, 03-04-2012, BW2246, 11-00607

Gerechtshof Arnhem, 03-04-2012, BW2246, 11-00607

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
3 april 2012
Datum publicatie
13 april 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BW2246
Zaaknummer
11-00607

Inhoudsindicatie

Energiebelasting.

Werkzaamheden van stichting worden hoofdzakelijk gefinancierd uit de AWBZ. In meer dan beperkte mate werkzaam op gebied van gezondheidszorg. Geen recht op teruggaaf.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 11/00607

uitspraakdatum: 3 april 2012

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Stichting X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem van 14 juli 2011, nummer AWB 10/4257, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De Inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende om teruggaaf van energiebelasting voor het tijdvak november 2008 bij voor bezwaar vatbare beschikking afgewezen.

1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.

1.3. Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4. Het hogerberoepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 22 augustus 2011 ter griffie ingekomen.

1.5. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2012 te Arnhem. Aldaar zijn de belanghebbende en de Inspecteur verschenen.Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende exploiteert een woon-, zorg- en activiteitencentrum voor ouderen met lichamelijke en/of psychische problemen. Zij biedt zorg aan bewoners (intramuraal) en aan externe cliënten (extramuraal).

2.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van haar statuten heeft belanghebbende ten doel het behartigen van de zorg van ouderen vanuit een protestants-christelijke geloofsvisie en is zij oecumenisch van karakter.

2.3. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de statuten tracht belanghebbende haar doel onder meer te verwezenlijken door:

a. het oprichten of verwerven, het in stand houden en exploiteren, dan wel het uitsluitend exploiteren in de gemeente Arnhem van één of meer verzorgingstehuizen voor ouderen en/of woningen voor ouderen;

b. het verlenen van hulp aan zelfstandig wonende ouderen vanuit of in tehuizen als onder a. bedoeld, of een uitsluitend voor dit doel gesticht centrum;

c. het beschikbaar stellen van ruimten binnen (te)huizen en/of centra als onder a. en b. bedoeld en het beschikbaar stellen van de benodigde middelen, opdat de Hervormde en Lutherse Gemeenten te Arnhem de mogelijkheid ontvangen tot het houden van kerkdiensten en het uitoefenen van het pastoraat aan de bewoners van die (te)huizen/centra;

d. het door één of meer andere rechtspersonen doen verrichten van de handelingen onder a., b. en c. bedoeld en het verlenen van materiële en immateriële steun aan die rechtspersonen bij de uitoefening van hun taak, voor zover deze valt onder het hiervoor onder a., b. en c. bepaalde.

2.4. De feitelijke werkzaamheden van belanghebbende bestaan uit zorg voor de persoon, zorg voor een zinvolle dagbesteding en zorg voor de woonruimte en leefruimte. Zorg voor de persoon omvat persoonlijke verzorging, ondersteunende begeleiding en huishoudelijk verzorging.

2.5. Deze werkzaamheden worden hoofdzakelijk verricht door verzorgenden, die in dienst zijn van belanghebbende. Belanghebbende heeft geen (medisch) specialisten in dienst.

2.6. Belanghebbende wordt hoofdzakelijk gefinancierd uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: de AWBZ).

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende slechts in beperkte mate werkzaam is op het gebied van gezondheidszorg.

3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en verlening van de gevraagde teruggaaf. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 69, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm) luidt voor zover thans van belang als volgt:

Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit, verbruikt in een onroerende zaak die hoofdzakelijk in gebruik is bij een charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instelling dan wel een instelling die een sociaal belang behartigt, mits:

a. (…);

c. de instelling niet of slechts in beperkte mate werkzaam is op het gebied van sport, gezondheidszorg of onderwijs;

d. (…).

4.2. De voorganger van deze bepaling is artikel 36l, elfde lid, van de Wbm, zoals deze bepaling luidde tot 1 januari 2008. Dat elfde lid, dat in de Wbm is opgenomen bij de Wet van 22 december 1999, Stb. 579 (Belastingplan 2000), is als volgt toegelicht:

“In de tweede plaats voorziet de nota van wijziging in het opnemen in de Wet belastingen op milieugrondslag van een bepaling - artikel 36l, elfde lid - op grond waarvan bij ministeriële regeling de in het zevende lid van artikel 36l opgenomen teruggaafregeling eveneens zal worden toegepast op andere non-profitinstellingen. Het betreft instellingen die zich bezighouden met maatschappelijke, sociale of culturele activiteiten. Instellingen op het gebied van gezondheidszorg en onderwijs worden hiervan uitgesloten, aangezien zij reeds op andere wijze - via de prijsbijstelling - worden gecompenseerd.” (Kamerstukken II, 1999-2000, 26.820, nr. 27)

4.3. Naar het oordeel van het Hof moet - gelet op deze toelichting - worden aangenomen dat de wetgever met instellingen die werkzaam zijn op het gebied van de gezondheidszorg heeft geduid op instellingen die worden gefinancierd op basis van een regeling die behoort tot het stelsel van gezondheidszorg, zoals de AWBZ. Daaraan doet niet af dat, naar belanghebbende stelt, er ook instellingen zijn die niet werkzaam zijn op het gebied van sport, gezondheidszorg of onderwijs, maar niettemin in verband met de invoering van de energiebelasting zijn gecompenseerd, zonder te zijn uitgesloten van een teruggaaf van energiebelasting.

4.4. Nu de werkzaamheden van belanghebbende hoofdzakelijk worden gefinancierd uit de AWBZ, is zij in meer dan beperkte mate werkzaam op het gebied van gezondheidszorg. Derhalve heeft zij geen recht op de gevraagde teruggaaf van energiebelasting.

4.5. Belanghebbende heeft erop gewezen dat met de Inspecteur overleg was gevoerd over de uitleg van het begrip gezondheidszorg in artikel 69 van de Wbm. Bij dat overleg bestond overeenstemming dat voor de beantwoording van de vraag in welke mate een instelling werkzaam is op het gebied van gezondheidszorg kan worden aangesloten bij de zeven afzonderlijke functiegerichte aanspraken die de AWBZ hanteert. Belanghebbende en de Inspecteur waren het er voorts over eens dat verpleging en behandeling behoren tot gezondheidszorg en dat ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding, dagbesteding en vervoer niet behoren tot gezondheidszorg. Verschil van mening bestond slechts over de vraag of persoonlijke verzorging behoort tot gezondheidszorg.

4.6. Deze overeenstemming van partijen kan evenwel niet leiden tot een andersluidende beslissing, nu de rechter gelet ook op artikel 8:69, tweede lid, van de Awb bij het verbinden van juridische kwalificaties aan de ten processe vaststaande feiten niet is gebonden aan de opvattingen van partijen (Hoge Raad 26 november 1997, nr. 32.832, LJN AA3337).

4.7. Ook indien de stelling van belanghebbende moet worden opgevat als een beroep op het vertrouwensbeginsel kan dat haar in dit geval niet baten. In vorenstaand oordeel van het Hof ligt besloten dat de afzonderlijke functiegerichte aanspraak op persoonlijke verzorging behoort tot de gezondheidszorg. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van energiebelasting.

4.8. Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank een juiste beslissing genomen. Het Hof zal dan ook de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.

5. Kosten

Belanghebbende stelt dat de Inspecteur de hiervoor onder 4.5 bedoelde afspraak heeft geschonden, door zich in beroep en in hoger beroep op het standpunt te stellen dat belanghebbende voor haar totale werkzaamheden gezien geheel dan wel nagenoeg geheel werkzaam is in de gezondheidszorg. Deze stellingname van de Inspecteur heeft, naar belanghebbende stelt, tot extra kosten geleid en deze kosten zouden moeten worden vergoed. De Inspecteur stelt daartegenover dat hij de gemaakte afspraken erkent en zich op het standpunt stelt dat voor de beantwoording van de vraag of ‘persoonlijke verzorging’ behoort tot gezondheidszorg de plaats moet worden bezien die de verleende persoonlijke verzorging inneemt in het geheel van de activiteiten van belanghebbende. De Inspecteur stelt en het Hof is dat met hem eens dat hij dusdoende niet in strijd handelt met de gemaakte afspraken.

Het Hof ziet mede gelet op het vorenoverwogene geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof heeft moeten maken.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, J.P.M. Kooijmans en P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

De beslissing is op 3 april 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (J. van de Merwe)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.