Gerechtshof Arnhem, 11-04-2012, BW4248, 11-00492
Gerechtshof Arnhem, 11-04-2012, BW4248, 11-00492
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 11 april 2012
- Datum publicatie
- 27 april 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2012:BW4248
- Zaaknummer
- 11-00492
Inhoudsindicatie
Wet WOZ.
Kosten taxatierapport. Uurvergoeding van € 80 is redelijk.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 11/00492
uitspraakdatum: 11 april 2012
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Ede (hierna: de Ambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 mei 2011, nummer AWB 10/4342,
in het geding tussen de Ambtenaar en
X te Z (hierna: belanghebbende),
betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De Ambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Q (hierna: de onroerende zaak), voor het kalenderjaar 2010 – naar de waardepeildatum 1 januari 2009 – vastgesteld op € 382.000.
1.2 Belanghebbende heeft tegen deze waardebeschikking bezwaar gemaakt. De Ambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar de vastgestelde waarde verminderd tot € 364.000 en een proceskostenvergoeding toegekend van in totaal € 384,55.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 19 mei 2011 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding en de Ambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 604,70 in bezwaar en € 874 in beroep.
1.4 De Ambtenaar heeft bij brief van 28 juni 2011 – bij het Hof ingekomen op 29 juni 2011 – tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2011 te Arnhem. Daarbij zijn de Ambtenaar en de gemachtigde van belanghebbende A verschenen en gehoord.
1.6 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De waarde van de onroerende zaak is door de Ambtenaar bij beschikking vastgesteld op € 382.000.
2.2 Belanghebbende heeft A gemachtigd om hem zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen in alle aangelegenheden aangaande de aanslag lokale belastingen alsmede de op het aanslagbiljet vermelde WOZ-beschikking.
2.3 Bij het bezwaarschrift heeft A een door B opgesteld taxatierapport gevoegd waarin de waarde van de onroerende zaak na een inpandige opname is getaxeerd op € 349.000. Tot het taxatierapport behoort een taxatiekaart waarin de taxateur de verkoopprijzen heeft geanalyseerd van drie panden die rondom de peildatum zijn verkocht. Aan de hand van die analyse heeft hij de waarde van de onroerende zaak onderbouwd.
2.4 Voor het verrichten van de taxatie heeft B € 380,80 in rekening gebracht, te weten vier uren tegen een uurtarief van € 80 vermeerderd met omzetbelasting. Daarnaast zijn de kosten verbonden aan het opvragen van kadastrale uittreksels (€ 5,90) doorberekend. De factuur hoeft pas te worden voldaan indien de bij voormelde WOZ-beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak wordt verminderd.
2.5 A heeft op 31 augustus 2010 een factuur aan belanghebbende gestuurd waarin naast de in 2.4 genoemde kosten van de taxatie, de kosten voor het voeren van de bezwaarprocedure zijn opgenomen. De factuur hoeft belanghebbende pas te voldoen indien hij door de gemeente Ede geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld.
2.6 Bij uitspraak op bezwaar heeft de Ambtenaar de waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 364.000 en aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 384,55. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
rechtsbijstand € 218,00
taxatierapport (drie uren maal € 45 vermeerderd met omzetbelasting) € 160,65
kadastrale uittreksels € 5,90
totaal € 384,55
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is de hoogte van de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Het geschil spitst zich toe op de hoogte van de vergoeding van de kosten voor het taxatierapport.
3.2 De Ambtenaar stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de kosten van het taxatierapport niet voor een vergoeding als bedoeld in artikel 1, aanhef en letter b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) in aanmerking komen, omdat de taxateur niet voldoet aan het in artikel 8:34, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde voorschrift dat een deskundige zijn werkzaamheden onpartijdig dient te vervullen. Verder stelt hij zich op het standpunt dat geen sprake is van werkzaamheden van wetenschappelijke of bijzondere aard en dat om die reden een vergoeding van € 45 per uur passend is. Een tijdsbesteding van vier uren is zijns inziens bovenmatig.
3.3 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de volledige kosten van het taxatierapport dienen te worden vergoed en wijst in dat verband onder meer op de tarieven die gemeenten betalen voor het inhuren van taxateurs en op een specificatie van de door B bestede uren. Artikel 8:34, lid 1, van de Awb heeft – aldus belanghebbende – uitsluitend betrekking op door de rechtbank of het hof benoemde deskundigen.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5 De Ambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep.
3.6 Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
4.1 Op grond van artikel 8:75, lid 1, van de Awb in verbinding met artikel 27j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is het Hof bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. In de woorden “redelijkerwijs heeft moeten maken” wordt tot uitdrukking gebracht dat niet slechts de kosten zelf redelijk moeten zijn om voor vergoeding in aanmerking te komen, maar ook dat het inroepen van rechtsbijstand redelijk moet zijn geweest (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, p. 154).
4.2 Op grond van artikel 8:75, lid 1, van de Awb worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
4.3 Op grond van artikel 1, aanhef en letter b, van het Bpb kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, of 7:28, lid 2, van de Awb, uitsluitend betrekking hebben op: “b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.”
4.4 Op grond van artikel 2, lid 1, aanhef en letter b, van het Bpb wordt het bedrag van de kosten bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld: “b. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, letter b: op de vergoeding die ingevolge artikel 8:36, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht is verschuldigd indien de kosten zijn gemaakt in bezwaar of administratief beroep wordt deze vergoeding vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken”.
4.5 Ingevolge artikel 8:36, lid 2, van de Awb is de partij die een getuige of deskundige heeft meegebracht of opgeroepen, dan wel aan wie een verslag van een deskundige is uitgebracht, aan deze een vergoeding verschuldigd. Het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (hierna: Wts) bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
4.6 Op grond van artikel 3, lid 1, letter a, van de Wts worden bij algemene maatregel van bestuur de tarieven vastgesteld voor vergoedingen voor: “a. werkzaamheden ingevolge verzoeken en opdrachten als bedoeld in artikel 1, eerste en derde lid.”
4.7 Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken (hierna: Bts) geldt voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, lid 1, letter a, van de Wts, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur, met dien verstande dat het tarief voor vergoedingen van verrichtingen van medische aard het door de Nederlandse Zorgautoriteit vastgestelde tarief bedraagt en het tarief voor vergoedingen van verpleging in een zorginstelling het voor deze vergoedingen geldende tarief in de laagste klasse bedraagt.
4.8 In de Nota van Toelichting bij het Bts wordt over artikel 6, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: “Het artikel stelt het maximum uurtarief vast voor vergoedingen voor werkzaamheden waarvoor elders in het besluit geen speciaal tarief is bepaald. De vraag of voor deze werkzaamheden het maximum uurtarief of een lager tarief geldt, is afhankelijk van de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden. Door een maximumtarief op te nemen is er ruimte voor marktwerking; om deze reden is eveneens afgezien van het opnemen van een minimumtarief.” (NvT, Stb. 2003, 330, p. 11).
4.9 Op grond van artikel 9 van het Bts geldt voor de vaststelling van de uurvergoeding als bedoeld in de artikelen 2 tot en met 8, een gedeelte van een uur gelijk aan een half uur of korter, als een half uur, en een gedeelte langer dan een half uur als een heel uur.
4.10 Op grond van artikel 15 van het Bts worden de bedragen, genoemd in dit besluit, verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.
Beschouwing
4.11 De Ambtenaar heeft zich eerst ter zitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat – nu de taxateur en de gemachtigde van belanghebbende eenzelfde financieel belang hebben bij de uitkomst van de procedure – de taxateur niet voldoet aan het in artikel 8:34, lid 1, van de Awb neergelegde voorschrift dat een deskundige zijn werkzaamheden onpartijdig dient te vervullen en dat de kosten van de taxateur om die reden deel uitmaken van de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting verklaard zich niet tegen het aanvoeren van deze grief te verzetten en voldoende in de gelegenheid te zijn om zich te verweren. Om die reden zal het Hof deze grief niet buiten behandeling laten.
4.12 Artikel 8:34, lid 1, van de Awb bepaalt dat de deskundige die zijn benoeming heeft aanvaard, verplicht is zijn opdracht onpartijdig en naar beste weten te vervullen. Deze bepaling heeft naar het oordeel van het Hof uitsluitend betrekking op deskundigen die door de rechtbank of het hof worden benoemd en is niet van toepassing op door partijen zelf (op grond van art. 8:60, lid 4, van de Awb) opgeroepen of meegebrachte deskundigen. Reeds daarom staat het bepaalde in artikel 8:34, lid 1, van de Awb niet in de weg aan de toekenning van een vergoeding aan een door belanghebbende ingeschakelde deskundige die zijn werkzaamheden op basis van ‘no cure no pay’-afspraken heeft verricht.
4.13 Verder bestrijdt de Ambtenaar dat de hoogte van de kosten redelijk is. Hij wijst in dat verband op artikel 6 van het Bts en op de jurisprudentie van diverse rechtbanken en hoven waarin uurtarieven variërend tussen € 40 en € 50 redelijk werden geacht. Daarnaast stelt hij – onder verwijzing naar de jurisprudentie en de ervaringscijfers van de bij de gemeente Ede werkzame taxateurs – dat gelet op de inhoud van het onderhavige taxatierapport het door hem in aanmerking genomen aantal van drie uren redelijk is.
4.14 Belanghebbende verwijst ter onderbouwing van zijn stelling dat de kosten van de taxatie markconform zijn, in hoger beroep onder meer naar de uurtarieven die gemeenten aan taxateurs betalen voor WOZ-taxaties. Deze uurtarieven variëren tussen € 59 en € 112 exclusief omzetbelasting. Ter onderbouwing van het aantal bestede uren wijst hij erop dat de taxateur i) de onroerende zaak inpandig heeft opgenomen, hetgeen ook reistijd heeft gekost, ii) marktonderzoek heeft verricht, iii) kadastrale informatie heeft opgevraagd, iv) een taxatiekaart heeft opgesteld en v) een taxatierapport heeft opgemaakt en verzonden. Met deze werkzaamheden zijn aldus belanghebbende in ieder geval vier uren gemoeid geweest.
4.15 Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende met al hetgeen hij heeft aangedragen aannemelijk, dat de door hem gemaakte taxatiekosten redelijk zijn. Het is redelijk dat belanghebbende in een procedure over de Wet WOZ een taxatie laat opmaken waarin inzicht wordt gegeven in de wijze waarop de getaxeerde waarde tot stand komt, ook als deze taxatie niet de goedkoopste is. Daarnaast valt het door de taxateur gehanteerde uurtarief tussen de hoogste en laagste uurtarieven die door verschillende gemeenten aan WOZ-taxateurs worden betaald. Met de gegeven toelichting maakt belanghebbende tevens aannemelijk dat het aantal aan de taxatie bestede uren redelijk is.
4.16 De Ambtenaar verdedigt dat de vergoeding per uur, uitgaande van het maximumtarief, de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden, moet weerspiegelen. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende. Het Hof heeft geoordeeld dat het uurtarief van de taxateur in het onderhavige geval redelijk is. Dit uurtarief overstijgt niet het in artikel 6 van het Bts genoemde maximumtarief. Naar het oordeel van het Hof is, anders dan dit Hof heeft overwogen in zijn uitspraak van 22 maart 2011, nummer 10/00323, LJN BQ0621, de in artikel 6 van het Bts geformuleerde toets gelijk aan de toets van artikel 8:75, lid 1, van de Awb, te weten dat de kosten zelf redelijk moeten zijn. Bij deze redelijkheidstoets speelt de mate waarin de werkzaamheden van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een rol. Het Hof vindt voor zijn standpunt dat het Bts geen, van een redelijk uurtarief afwijkend tarief voorschrijft, bevestiging in de Nota van Toelichting op het Bts. Daarin wordt gesproken over marktwerking, waaruit het Hof opmaakt dat voor de te vergoeden tarieven aansluiting wordt gezocht bij de in de markt tot stand gekomen uurtarieven. Daarnaast sluit artikel 6 van het Bts voor verrichtingen van medische aard aan bij de door de Nederlandse Zorgautoriteit vastgestelde tarieven. Het Hof wijst het standpunt van de Ambtenaar, dat impliceert dat enkel bij de hoogst wetenschappelijk dan wel de meest bijzondere werkzaamheden het maximum tarief kan worden toegepast, af.
4.17 De Rechtbank heeft daarom terecht een vergoeding van vier uren tegen een uurtarief van € 80 exclusief omzetbelasting toegekend. Nu de overige elementen van de door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding niet in geschil zijn, zal het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Kosten
De door belanghebbende in hoger beroep gemaakte proceskosten zijn in overeenstemming met het Bpb te berekenen op € 874 (= 2 punten voor verweer en verschijnen ter zitting * wegingsfactor 1 * € 437) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
6. Beslissing
Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 874,
– bepaalt dat van de gemeente Ede op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 454.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. M.J. Peters, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 11 april 2012 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (C.M. Ettema)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 april 2012.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.