Home

Gerechtshof Arnhem, 17-04-2012, BW4251, 11/00390, 11/00391, 11/00392, 11/00393

Gerechtshof Arnhem, 17-04-2012, BW4251, 11/00390, 11/00391, 11/00392, 11/00393

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
17 april 2012
Datum publicatie
27 april 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BW4251
Zaaknummer
11/00390, 11/00391, 11/00392, 11/00393

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Bekendmaking uitspraak op bezwaar is rechtsgeldig. Beroep is terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummers 11/00390, 11/00391, 11/00392, 11/00393

uitspraakdatum: 17 april 2012

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 mei 2011, nummers AWB 09/3559, AWB 11/1550, AWB 11/1551 en AWB 11/1552, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende zijn over de jaren 1996, 1997 en 1998 navorderingsaanslagen en voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PV) opgelegd. Aan heffingsrente is daarbij telkens bij beschikking een bedrag in rekening gebracht. Over de jaren 1996, 1997 en 1998 is bij beschikking telkens een boete opgelegd.

1.2 Belanghebbende heeft op 21 en 22 februari 2001 bezwaarschriften ingediend tegen de navorderingsaanslagen en de daarbij behorende boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente. Bij brief van 6 november 2002 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag voor het jaar 1999 en de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente.

1.3 De Inspecteur heeft bij uitspraken van 8 december 2004 de opgelegde navorderingsaanslagen verminderd evenals de daarmee verband houdende beschikkingen heffingsrente, en de boetebeschikkingen vernietigd. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 14 december 2004 de aanslag voor het jaar 1999 en de daarmee verband houdende beschikking heffingsrente verminderd.

1.4 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) bij brief van 24 augustus 2009, door de Rechtbank ontvangen op 25 augustus 2009. De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 10 mei 2011 niet-ontvankelijk verklaard.

1.5 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, voorafgaand aan het onderzoek ter zitting door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.7 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.

1.8 Met instemming van partijen zijn ter zitting de beroepschriften van belanghebbende met de rolnummers 11/00387 tot en met 11/00393, alsmede het verzetschrift dat door belanghebbende namens A BV is ingediend tegen de uitspraak met het rolnummer 11/00386 van de eerste enkelvoudige belastingkamer van het Hof, gelijktijdig behandeld. Hetgeen ter zitting is opgemerkt wordt geacht op alle zaken betrekking te hebben tenzij uit het zinsverband anders blijkt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.9 Belanghebbende heeft na het sluiten van de zitting per fax nog nadere stukken overgelegd. Het Hof slaat op deze stukken, die geen aanleiding vormen het onderzoek te heropenen, geen acht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende was in de onderhavige jaren in dienstbetrekking werkzaam bij A BV (hierna: de BV). Belanghebbende was enig aandeelhouder van de BV. De BV heeft aan belanghebbende, in verband met het verrichten van werkzaamheden, een personenauto ter beschikking gesteld.

2.2 Door de Inspecteur is in het jaar 2000 een boekenonderzoek ingesteld bij de BV en bij belanghebbende waarbij de aanvaardbaarheid is onderzocht van de aangiften voor de IB/PV, de vermogensbelasting en de vennootschapsbelasting voor de jaren 1996 tot en met 1998 en de omzetbelasting over de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1999.

2.3 Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het onderzoek heeft de Inspecteur - onder meer - navorderingsaanslagen in de IB/PV over de jaren 1996, 1997 en 1998 opgelegd, alsmede een aanslag voor 1999, waarbij het aangegeven belastbare inkomen is verhoogd met een bedrag wegens privégebruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto.

2.4 De bezwaarschriften tegen de hiervoor genoemde belastingaanslagen zijn ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, B van Accountantskantoor B te Q (hierna: B). Het bezwaar betrof de bijtelling wegens privégebruik van de auto en de opgelegde boeten.

2.5 Telefonisch overleg tussen de Inspecteur en B heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst die op 9 november 2004 door de Inspecteur op papier is gesteld. B heeft de vaststellingsovereenkomst op 12 november 2004 voor akkoord ondertekend namens belanghebbende en de BV. In de voor akkoord getekende brief is - onder meer - het volgende opgenomen:

“(…)

Geachte B,

In het kader van de behandeling van bovengenoemde bezwaarschriften zijn wij overeengekomen de bestaande geschillen op te lossen middels het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. De overeenkomst bestaat uit de hierna genoemde 5 onderdelen.

1. Van de in het controlerapport (…) beschreven correcties vervalt de correctie OB (en de daarbij opgelegde boete) inzake het privé-gebruik van auto’s door de andere werknemers dan [belanghebbende] (paragraaf 8.5).

2. De overige in genoemd controlerapport beschreven correcties blijven gehandhaafd.

3. Van het tegen de aanslag IB/PVV 1999 ingediende bezwaarschrift wordt het bezwaar tegen de correctie inzake het privé-gebruik auto ingetrokken. Afgezien van deze correctie wordt de aangifte afgedaan conform de op 6 november 2002 ingediende verbeterde aangifte.

4. De boetes met betrekking tot de correcties IB/PVV en OB inzake het privé-gebruik van de auto’s door [belanghebbende] worden verminderd tot nihil.

5. Aan de wijze waarop de aangifte en bezwaarschriften voor de periode 1996 tot en met 1999 zijn/worden afgehandeld kan geen vertrouwen ontleend worden ten aanzien van de wijze waarop aanslagen voor latere jaren zullen worden vastgesteld.

Indien dit een correcte weergave is van hetgeen is afgesproken verzoek ik u mij dat kenbaar te maken door deze brief te ondertekenen en aan mij terug te zenden.”

2.6 Belanghebbende heeft, in verband met een in Duitsland uitgevoerd strafrechtelijk onderzoek, van 25 november 2004 tot en met maart 2005 in R in voorarrest gezeten.

2.7 Bij brief van 10 december 2004, gericht aan Accountantskantoor B te Q, heeft de Ontvanger van de Belastingdienst te P - onder meer - het volgende bericht:

“Aan uw client X, werd uitstel van betaling verleend voor de volgende .

(Hof: volgt een opsomming van gegevens met betrekking tot de onderhavige (navorderings)aanslagen.)

Hierbij deel ik u mee dat het uitstel is vervallen omdat de in de uitstelbeschikking genoemde termijn inmiddels is verstreken of op het bezwaar- of beroepschrift inmiddels is beslist.”

2.8 Op een vraag van belanghebbende aan de Inspecteur of tijdens zijn voorarrest beslissingen zijn genomen op lopende bezwaarschriften, heeft de Inspecteur bij brief van 28 november 2006 aan belanghebbende meegedeeld:

“Nee, in de door u genoemde periode zijn er geen beslissingen genomen op bezwaarschriften.

(…) [C] heeft destijds een aantal bezwaren behandeld. Hij heeft op 12 november 2004 een door uw gemachtigde, B, ondertekend exemplaar van een compromis ontvangen. In dit compromis is de afwikkeling van de volgende bezwaarschriften geregeld:

- (navorderings-) aanslagen inkomstenbelasting 1996, 1997, 1998 en 1999 ten name van u;

(…)

Voor de verdere gevolgen er van mag ik u naar B verwijzen.”

2.9 B heeft, op telefonisch verzoek van de Inspecteur, op 17 december 2009 per faxbericht afschriften aan de Inspecteur verzonden van de uitspraken (op papier) op bezwaar met betrekking tot de inkomstenbelasting 1996 en 1998, alsmede van uitdraaien van de digitale versies van de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de jaren 1996 tot en met 1999 die door de Inspecteur met behulp van het geautomatiseerde systeem Editax in 2004 aan B, als gemachtigde van belanghebbende, zijn bekend gemaakt. Tijdens het telefoongesprek op 17 december 2009 heeft B de Inspecteur laten weten destijds geen beroepschriften te hebben ingediend tegen de uitspraken op bezwaar omdat die uitspraken waren gedaan overeenkomstig de gesloten vaststellingsovereenkomst.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Het materiële geschilpunt dat partijen verdeeld houdt, behelst het antwoord op de vragen of de Inspecteur terecht de in 2.3 genoemde belastingaanslagen heeft opgelegd en of over de afwerking van de bezwaarschriften die tegen die aanslagen zijn ingediend een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. In dit geding spitst het geschil zich allereerst toe op de vraag of belanghebbende ontvankelijk is in zijn beroep. Voor het antwoord op die vraag is van belang of de Inspecteur uitspraken heeft gedaan op de ingediende bezwaarschriften en, zo ja, of die uitspraken op de juiste wijze bekend zijn gemaakt.

3.2 Belanghebbende heeft ter zitting nadrukkelijk verklaard dat hij primair van mening is dat geen uitspraken op bezwaar zijn gedaan. Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat, indien de uitspraken wel zijn gedaan, hij die stukken nooit heeft ontvangen. Belanghebbende twijfelt aan de echtheid van de door de Inspecteur overgelegde stukken, gelet op het zeer late stadium waarin deze plotseling zijn opgedoken. Belanghebbende ontkent niet het bestaan van de vaststellingsovereenkomst. Die overeenkomst is echter tot stand gekomen in het licht van zijn voornemen om zijn onderneming te verkopen, gevolgd door emigratie. Door toedoen van de Belastingdienst is dat niet doorgegaan. Daarom is belanghebbende van mening dat hij niet langer gebonden is aan de vaststellings-overeenkomst. Na vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank moet de zaak worden teruggewezen naar de Inspecteur die de zaken in behandeling moet nemen in de stand waarin zij zich bevonden vóór het moment dat de vaststellingsovereenkomst is gesloten. Belanghebbende ontkent niet dat de Inspecteur de aanslagen en boetebeschikkingen conform de vaststellingsovereenkomst heeft verminderd. Hij beschikt thans immers over de mededelingen betreffende de verminderingen. Belanghebbende erkent derhalve dat de Inspecteur uitvoering heeft gegeven aan hetgeen in de vaststellingsovereenkomst is overeengekomen.

3.3 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat hij uitspraken op de bezwaarschriften heeft gedaan conform hetgeen is vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst en dat die uitspraken op de juiste wijze aan de gemachtigde zijn bekendgemaakt.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van zijn beroep en tot terugwijzing van de zaken naar de Inspecteur om alsnog uitspraak op de bezwaarschriften te doen.

3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Het staat vast dat tussen B en de Inspecteur op 12 november 2004 een vaststellingsovereenkomst is gesloten over de afwerking van de bezwaarschriften die door belanghebbende en de BV zijn ingediend tegen de opgelegde belastingaanslagen naar aanleiding van het bij belanghebbende en de BV ingestelde boekenonderzoek. Evenzeer staat vast dat de Inspecteur in december 2004 de opgelegde belastingaanslagen en boetebeschikkingen heeft verminderd danwel vernietigd conform de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en dat de Ontvanger van de Belastingdienst te P op 10 december 2004 mededeling heeft gedaan van de na vermindering nog openstaande bedragen. Het is niet in geschil dat B in de contacten met de Inspecteur is opgetreden als de gemachtigde van belanghebbende.

4.2 Naar het oordeel van het Hof maakt de Inspecteur, met de door hem ingezonden stukken en hetgeen hij daarover naar voren heeft gebracht, aannemelijk dat hij op 8 respectievelijk 14 december 2004 uitspraak heeft gedaan op de bezwaarschriften die namens belanghebbende zijn ingediend tegen de onderhavige belastingaanslagen en dat die uitspraken op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt aan B, de gemachtigde van belanghebbende. B heeft nimmer tegenover de Inspecteur ontkend dat de uitspraken zijn gedaan en aan hem zijn toegezonden. Integendeel, uit hetgeen hij de Inspecteur op 17 december 2009 toezond blijkt veeleer de erkenning daarvan. Het Hof heeft geen enkele twijfel over de echtheid van de door de Inspecteur overgelegde stukken.

4.3 Uit de verklaring van belanghebbende dat de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen in het licht van zijn voornemen om zijn onderneming te verkopen, gevolgd door emigratie, leidt het Hof af dat hij op de hoogte was van die overeenkomst, en dat hij wist dat hij spoedig nadien de uitspraken op bezwaar kon verwachten. De omstandigheden dat belanghebbende door B niet in kennis is gesteld van de uitspraken op de bezwaarschriften en dat B belanghebbende niet op de hoogte heeft gesteld van zijn, B’s, beslissing om daartegen geen beroepschriften in te dienen, vormen, wat daarvan overigens ook zij, aangelegenheden die enkel de relatie tussen belanghebbende en B betreffen.

4.4 Aan het vorenstaande doet niet af dat B op 29 januari 2008, volgens een daarvan opgemaakt telefoonrapport, tegenover een medewerkster van de Sociale Verzekeringsbank zou hebben verklaard “dat de BOB’s waarschijnlijk naar Duitsland zijn verzonden en dat betrokkene noch hijzelf de BOB’s heeft ontvangen”. Uit die verklaring kan worden afgeleid dat ook B ervan uitging dat de uitspraken op bezwaar waren verzonden. Met betrekking tot de ontvangst daarvan hecht het Hof meer waarde aan de nadien door B aan de Inspecteur gezonden stukken en de mededeling van B dat hij het indienen van beroepschriften achterwege heeft gelaten omdat de uitspraken op de bezwaarschriften zijn gedaan conform hetgeen was afgesproken. Ook de mededeling van de Inspecteur in zijn brief van 28 november 2006 doet aan de oordelen van het Hof niet af. Die mededeling van de Inspecteur kan, in de context van de inhoud van die brief, niet anders worden opgevat dan dat over andere bezwaarschriften dan de in die brief genoemde, tussen 25 november 2004 en maart 2005 geen beslissingen zijn genomen.

4.5 Nu aannemelijk is dat de uitspraken zijn gedaan en op de juiste wijze bekend zijn gemaakt, en nu gesteld noch gebleken is dat de bekendmaking heeft plaats gevonden na de dagtekening van de uitspraken, is het Hof met de Rechtbank van oordeel dat op dat moment de beroepstermijn is gaan lopen, dat het beroep te laat is ingediend en dat geen omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.

4.6 Op grond van het vorenstaande moet worden geoordeeld dat de Rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

4.7 Het Hof overweegt ten overvloede dat, ook in het geval zou moeten worden aangenomen dat de Inspecteur geen uitspraken op bezwaar heeft gedaan en het beroep van belanghebbende zich dus richt op het achterwege blijven van die uitspraken, en in het geval moet worden aangenomen dat de Inspecteur wel uitspraken op bezwaar heeft gedaan maar dat die belanghebbende of zijn gemachtigde niet hebben bereikt, het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Belanghebbende was reeds vanaf 28 november 2006 op de hoogte van de standpunten van de Inspecteur. Op 15 december 2006 schreef hij aan de Inspecteur onder meer:

“Zowel bij mij als B zijn geen aanslagen bekend anders dan de lopende bezwaarschriften. Het lijkt mij daarom verstandig om oeverloos geschrijf te vermijden dat we een afspraak maken bij U in S of bij B in Q. Bij deze afspraak kunnen we tevens de andere zaken doornemen en indien mogelijk oplossen.”

Nergens uit blijkt dat de Inspecteur voornemens was zijn standpunt te wijzigen. Bij brief van 22 december 2008 deelde de Inspecteur zijn standpunten nogmaals schriftelijk mede. Voor de in de eerste volzin van deze overweging geschetste gevallen moet worden geoordeeld dat belanghebbende zijn beroepschrift onredelijk laat heeft ingediend. Belanghebbende heeft immers zijn beroepschrift pas op 25 augustus 2009 ingediend.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

De beslissing is op 17 april 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(C.E. te Brake) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 april 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.