Home

Gerechtshof Arnhem, 17-04-2012, ECLI:NL:GHARN:2012:1056 BW4252, 11/00386

Gerechtshof Arnhem, 17-04-2012, ECLI:NL:GHARN:2012:1056 BW4252, 11/00386

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
17 april 2012
Datum publicatie
27 april 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BW4252
Zaaknummer
11/00386

Inhoudsindicatie

Verzet.

Hoger beroep is niet-ontvankelijk omdat griffierecht niet is betaald.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 11/00386

uitspraakdatum: 17 april 2012

Uitspraak op verzet

1. De uitspraak waarvan verzet

Het verzetschrift van X B.V., gevestigd te Z (hierna: belanghebbende), is ter griffie van het Hof ontvangen op 11 november 2011. Het richt zich tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gedane uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 11 oktober 2011 op het hoger beroep van belanghebbende. Een fotokopie van die uitspraak, waarbij belanghebbendes hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard, is aan deze uitspraak gehecht.

2. Behandeling van het verzet

2.1. Tot de stukken waarop het Hof bij de beoordeling van het verzet acht slaat, behoren het hogerberoepschrift, het verzetschrift en de op 17 januari 2012 ter griffie van het Hof ontvangen pleitnota van belanghebbende.

2.2. Ter zitting van 31 januari 2012 te Arnhem is A, namens belanghebbende gehoord. Namens de Inspecteur is verschenen B, bijgestaan door C.

2.3. Met instemming van partijen zijn ter zitting het verzetschrift van belanghebbende en de beroepschriften van A met de rolnummers 11/00387 tot en met 11/00393 gelijktijdig behandeld. Hetgeen ter zitting is opgemerkt wordt geacht op alle zaken betrekking te hebben tenzij uit het zinsverband anders blijkt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

3. De vaststaande feiten en de gronden van het verzet

3.1. Belanghebbende heeft hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 10 mei 2011, zaaknummer AWB 09/3560. Als gronden van haar hoger beroep heeft belanghebbende verwezen naar de motivering ter zake van het in 2.3 bedoelde hoger beroep dat is ingediend door A. Belanghebbende heeft het Hof verzocht haar hoger beroep en het hoger beroep van A aan te merken als samenhangend en ter zake slechts eenmaal griffierecht te heffen.

3.2. Bij brief van 9 juni 2011 heeft het Hof belanghebbende in kennis gesteld van de ontvangst van het hogerberoepschrift in de onderhavige zaak.

3.3. Bij brief van 17 juni 2011, ter post bezorgd op dezelfde datum en gericht aan het adres van belanghebbende, heeft de griffier van het Hof belanghebbende erop gewezen dat zij ter zake van het instellen van het hoger beroep een griffierecht van € 454 is verschuldigd. Bij aangetekende brief van 25 juli 2011, ter post bezorgd op dezelfde datum en gericht aan het adres van belanghebbende, heeft de griffier van dit Hof belanghebbende nogmaals erop gewezen dat zij ter zake van het instellen van het hoger beroep een griffierecht van € 454 is verschuldigd.

3.4. In laatstgenoemde brief is vermeld dat het griffierecht binnen 28 dagen na de dag van verzending van de vorenbedoelde brief diende te zijn betaald, en dat bij niet tijdige betaling het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

3.5. Uit onderzoek van het Hof naar de zendingstatus van de onder 3.3. genoemde aangetekende brief is gebleken dat deze brief op 28 juli 2011 is afgehaald op een afhaallocatie van PostNL.

3.6. Tot de stukken van het geding behoort een brief van D, gedagtekend 8 augustus 2011 en binnengekomen op 9 augustus 2011 bij het bedrijfsbureau afdeling Financiële zaken van de Rechtbank. In genoemde brief verwijst D (hierna: de curator) naar haar brief van dezelfde datum gericht aan A voornoemd. Uit vorenbedoelde brief blijkt dat A de nota’s griffierecht als bedoeld in 3.3. heeft doorgezonden aan de curator die – aldus de inhoud van de brief – als curator optrad in het faillissement van belanghebbende. Uit de brief van de curator blijkt dat de curator A heeft gewezen op de omstandigheid dat het faillissement reeds in het jaar 2009 is afgewikkeld. Gelet hierop is de curator – aldus haar brief – de mening toegedaan dat het verschuldigde griffierecht niet door de curator maar door belanghebbende zelf moet worden betaald.

3.7. Het verschuldigde griffierecht is niet betaald.

3.8. Bij de in verzet bestreden uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer van dit Hof is belanghebbendes hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

3.9. In het verzetschrift stelt belanghebbende – zakelijk weergegeven – dat er geen sprake is van een verzuim nu A de nota van het verschuldigde griffierecht alsmede de aanmaning tot betaling van het verschuldigde griffierecht heeft doorgestuurd aan de curator met het verzoek tot betaling van het verschuldigde recht.

4. Beoordeling van het verzet

4.1. De Rechtbank heeft uitspraak gedaan op 10 mei 2011. Uit de hiervoor geciteerde brief van de curator kan worden opgemaakt dat het faillissement van belanghebbende toen reeds was opgeheven wegens de toestand van de boedel en dat belanghebbende als rechtspersoon was ontbonden. A heeft namens belanghebbende hoger beroep ingesteld. Nu het Hof allereerst moet onderzoeken of het hoger beroep ontvankelijk is, kan in het midden blijven of A of belanghebbende zelf in dezen als belanghebbende moet worden aangemerkt. Het is niet in geschil dat de verzonden nota griffierecht en de daarop betrekking hebbende aanmaning belanghebbende, in de persoon van A, hebben bereikt.

4.2. Belanghebbende heeft in haar hogerberoepschrift verzocht om ter zake van de hiervoor onder 3.1. vermelde zaken slechts éénmaal griffierecht in rekening te brengen. In geval van (hoger) beroep tegen meerdere samenhangende besluiten is slechts éénmaal griffierecht verschuldigd (artikel 8:41, eerste lid, tweede volzin, van de Awb). Anders dan belanghebbende stelt is van samenhangende besluiten geen sprake. De uitspraken waartegen belanghebbende en A ieder hoger beroep hebben ingesteld, betreffen niet alleen verschillende belanghebbenden doch ook verschillende belastingaanslagen. Van samenhangende besluiten in de zin van artikel 8:41 van de Awb is dan geen sprake, zodat het Hof terecht heeft verzocht tot betaling van griffierecht voor elk van die zaken.

4.3. Niet-betaling of niet-tijdige betaling van het verschuldigde griffierecht leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het (hoger) beroep, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het (hoger) beroep in verzuim is geweest (artikel 8:41, tweede lid, tweede volzin van de Awb).

4.4. Zoals het Hof onder 3.3. tot en met 3.5. onder de feiten heeft vastgesteld, is belanghebbende bij gewone en bij aangetekende brief uitgenodigd tot betaling van het verschuldigde griffierecht. De vorenbedoelde aangetekende brief is op 28 juli 2011 bij een afhaalpost van PostNL afgehaald. Uit genoemde feiten volgt dat belanghebbende de vorenbedoelde brief heeft ontvangen en hiervan kennis heeft kunnen nemen, terwijl de termijn voor de betaling van het griffierecht op dat moment niet was verstreken. Belanghebbende is op de wettelijk voorgeschreven wijze in kennis is gesteld van de verschuldigdheid van het griffierecht en de termijn waarbinnen het griffierecht diende te zijn betaald.

4.5. Belanghebbende heeft het verschuldigde griffierecht evenwel niet betaald zodat dit leidt tot niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep. De omstandigheid dat A, handelende namens belanghebbende, de curator heeft verzocht tot betaling over te gaan en laatstgenoemde niet tot betaling is overgegaan, doet hieraan niet af, nu naar het oordeel van het Hof het op de weg van belanghebbende ligt om ervoor te waken dat tijdige betaling van het verschuldigde griffierecht niet achterwege blijft (vergelijk Hoge Raad 17 januari 1990, nr. 25.820, LJN ZC4201, BNB 1990/77). Dat de curator niet tot betaling over is gegaan betreft de relatie tussen belanghebbende dan wel A enerzijds en de curator anderzijds, en vormt naar het oordeel van het Hof een omstandigheid die in deze procedure voor rekening en risico van belanghebbende dient te komen.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het verzet ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

De beslissing is op 17 april 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(C.E. te Brake) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 april 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden

(belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.