Home

Gerechtshof Arnhem, 24-04-2012, BW5519, 24 april 2012

Gerechtshof Arnhem, 24-04-2012, BW5519, 24 april 2012

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
24 april 2012
Datum publicatie
11 mei 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BW5519
Zaaknummer
24 april 2012

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting.

Verzuimboete voor te late indiening aangifte. Geen avas wel matiging.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 11/00668

uitspraakdatum: 24 april 2012

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 8 september 2011, nummer AWB 11/1132, in het geding tussen

X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) en de Inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij beschikking is aan belanghebbende met betrekking tot de vennootschapbelasting voor het jaar 2009 een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 2.460.

1.2. Deze boete is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

1.3. Het door belanghebbende tegen deze uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar alsmede de boetebeschikking vernietigd.

1.4. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof). Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Tot de stukken van het geding behoort, naast voormelde stukken, voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6. Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 5 april 2012 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord de Inspecteur alsmede de gemachtigde van belanghebbende.

1.7. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota (met een bijlage) overgelegd.

1.8. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, is in februari 2009 opgericht. De fiscale belangen van belanghebbende worden behartigd door het kantoor van de gemachtigde.

2.2. Belanghebbende is door de Inspecteur uitgenodigd tot het doen van de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2009 (hierna: aangifte Vpb 2009). De aangifte Vpb 2009 diende vóór 1 juni 2010 te zijn ingediend bij de Inspecteur.

2.3. De gemachtigde van belanghebbende maakt gebruik van de zogenoemde Becon-regeling. Op de voet van deze regeling heeft de gemachtigde op 6 april 2010 de Inspecteur om uitstel verzocht tot het doen van de aangifte van onder anderen belanghebbende. Dit uitstelverzoek heeft de gemachtigde elektronisch, via BAPI (Belastingdienst Advanced Program Integration), ingediend. Het uitstelverzoek is niet ingewilligd door de Inspecteur.

2.4. Bij brief van 6 juli 2010, gericht aan het adres van belanghebbende, heeft de Inspecteur belanghebbende een zogenoemde Herinnering aangifte 2009 verzonden. In die brief is belanghebbende eraan herinnerd dat zij vóór 1 juni 2010 aangifte Vpb 2009 had moeten doen en dat zulks nog niet is gebeurd. De Inspecteur heeft belanghebbende in die brief alsnog een termijn tot 20 juli 2010 gegeven voor het indienen van de aangifte Vpb 2009. In de brief heeft de Inspecteur belanghebbende voorts erop gewezen dat zij, wanneer zij niet reageert op de herinnering, een aanmaning zal krijgen en, wanneer niet of te laat wordt gereageerd op de aanmaning, een boete.

2.5. Naar aanleiding van deze herinnering heeft belanghebbende contact opgenomen met haar gemachtigde. De gemachtigde heeft belanghebbende medegedeeld dat de herinnering kennelijk een fout van de Belastingdienst betreft, aangezien uitstel voor het indienen van de aangifte Vpb 2009 is aangevraagd. Er is door belanghebbende of de gemachtigde geen contact opgenomen met de Belastingdienst naar aanleiding van de herinnering.

2.6. Omdat belanghebbende jegens de Inspecteur niet heeft gereageerd op de herinneringsbrief, heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 13 september 2010, gericht aan het adres van belanghebbende, een aanmaning (bijlage 3 van het verweerschrift in eerste aanleg) verzonden. De brief behelst, voor zover hier van belang, het volgende.

‘Betreft

Aanmaning aangifte 2009

Geachte heer, mevrouw,

U moet over de periode 1 februari 2009 – 31 december 2009 aangifte doen voor de Vennootschapsbelasting.

De aangifte moest vóór 1 juni 2010 bij ons binnen zijn. Op 6 juli 2010 heb ik u een herinnering gestuurd om alsnog aangifte te doen. Misschien bent u vergeten om aangifte te doen, of heeft de aangifte ons niet bereikt.

Wat moet u doen?

U moet alsnog aangifte doen. Deze aangifte moet vóór 27 september 2010 bij ons binnen zijn.

(…)

Wat gebeurt er als u niet op deze aanmaning reageert?

U bent wettelijk verplicht om (op tijd) aangifte te doen. Als u niet reageert op deze aanmaning, zullen wij het belastbare bedrag moeten schatten. Ook krijgt u een boete als u niet of te laat reageert.

(…)’.

2.7. Naar aanleiding van deze aanmaning heeft belanghebbende wederom contact opgenomen met haar gemachtigde. De jaarstukken en de aangifte Vpb 2009 zijn vervolgens gereed gemaakt. De aangifte Vpb 2009 is op 6 oktober 2010 bij de Inspecteur ingediend.

2.8. Met dagtekening 8 januari 2011 is aan belanghebbende de aanslag vennootschapsbelasting 2009 opgelegd. De aanslag is overeenkomstig de aangifte berekend naar een belastbaar bedrag van nihil. Gelijktijdig met de aanslag is aan belanghebbende de onderwerpelijke verzuimboete van € 2.460 opgelegd wegens het niet binnen de termijn doen van de aangifte Vpb 2009. Het bezwaar tegen de boetebeschikking is door de Inspecteur ongegrond verklaard.

2.9. De Rechtbank heeft de boetebeschikking vernietigd op de grond dat sprake is van afwezigheid van alle schuld bij belanghebbende. Hiertegen heeft de Inspecteur hoger beroep aangetekend.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of te dezen terecht een verzuimboete aan belanghebbende is opgelegd. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend, doch concludeert nader dat de boete wordt verminderd tot op € 1.000. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank, die van de Inspecteur en tot vermindering van de verzuimboete tot een bedrag van € 1.000.

3.4. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Indien de belastingplichtige de aangifte voor de vennootschapsbelasting niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste € 4.920 (artikel 67a, eerste lid, in verbinding met artikel 9, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; hierna: AWR). Op grond van beleid is de inspecteur in beginsel gehouden een boete van 50% van het wettelijke maximum op te leggen (paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst). Op de voet van deze bepalingen heeft de Inspecteur de onderhavige verzuimboete van € 2.460 aan belanghebbende opgelegd.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat, nu aan belanghebbende – na te zijn uitgenodigd tot het doen van de aangifte Vpb 2009 – geen uitstel is verleend tot het indienen van de aangifte Vpb 2009 en deze aangifte is ingediend na het verstrijken van de in de aanmaning gestelde termijn, sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 67a, eerste lid, van de AWR. In aanmerking genomen dat voor het opleggen van een verzuimboete niet als voorwaarde geldt dat aan de aangifteplichtige opzet of grove schuld te verwijten valt, is in zoverre terecht een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd.

4.3. Indien evenwel sprake is van afwezigheid van alle schuld aan de zijde van de belastingplichtige, bestaat – zoals de Rechtbank terecht heeft overwogen – geen grond voor het opleggen van een verzuimboete.

4.4. Een belastingplichtige kan met vrucht een beroep doen op afwezigheid van alle schuld indien hij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig bij de belastingdienst zou zijn ingediend (vergelijk HR 15 juni 2007, nr. 42.687, LJN BA7184, BNB 2007/251).

4.5. Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, kan belanghebbende zich te dezen naar het oordeel van het Hof niet met vrucht beroepen op afwezigheid van alle schuld. Ook al wordt veronderstellenderwijs met belanghebbende ervan uitgegaan dat haar gemachtigde geen bericht van de Belastingdienst heeft ontvangen inzake het niet inwilligen van het verzoek om uitstel voor het indienen van de aangifte Vpb 2009, dan nog kan naar het oordeel van het Hof niet worden geconcludeerd dat belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht dat de aangifte Vpb 2009 vóór de in de aanmaning gestelde termijn – 27 september 2010 – bij de Inspecteur zou zijn ingediend. Zulks is door belanghebbende tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt. Mede in het licht van de herinneringsbrief van 6 juli 2010 had belanghebbende ná de ontvangst van de aanmaning op 13 september 2010 adequater moeten optreden dan zij heeft gedaan. Zij had ofwel ervoor moeten zorgen dat de vereiste aangiftewerkzaamheden – door haarzelf en haar adviseur – met een dusdanige voortvarendheid werden uitgevoerd dat de aangifte Vpb 2009 vóór 27 september 2010 kon worden ingediend bij de belastingdienst, ofwel had belanghebbende in die periode contact met de Inspecteur moeten opnemen om een en ander uit te leggen en met hem af te stemmen. Beide heeft belanghebbende niet gedaan. Alsdan kan niet worden gezegd dat belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte Vpb 2009 tijdig zou worden ingediend.

4.6. Gelet op het hiervóór overwogene is oplegging van een verzuimboete ter zake van het niet tijdig doen van de aangifte Vpb 2009 op haar plaats. In het kader van de straftoemeting heeft de Inspecteur in hoger beroep nader het standpunt ingenomen dat een verzuimboete van € 1.000 te dezen passend en geboden is. Belanghebbende heeft in de procedure voor de Rechtbank, kennelijk in het kader van de straftoemeting, gesteld dat de boete in geen verhouding staat tot het bedrag van de verschuldigde belasting van nihil.

4.7. Bij de beoordeling van de hoogte van de toe te passen sanctie dient te worden vooropgesteld dat, anders dan bij vergrijpboeten, de wetgever bij verzuimboeten geen relatie heeft gelegd – door middel van een percentage – tussen de op te leggen sanctie en het bedrag van de verschuldigde belasting. Niettemin kan het bedrag van de verschuldigde belasting wel een rol spelen bij de straftoemeting. In aanmerking genomen dat het hier gaat om een geringe overschrijding van de gestelde termijn, belanghebbende door haar gemachtigde niet juist is geïnformeerd met betrekking tot de herinnering van 6 juli 2010, belanghebbende geen recidivist is, het fiscale belang gering is en belanghebbende heeft getracht ná de aanmaning de aangifte Vpb 2009 met spoed in te dienen, acht het Hof een verzuimboete van € 500 hier passend en geboden.

Slotsom

Het hoger beroep van de Inspecteur is gegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht voor de procedure in hoger beroep termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 874 voor kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Opmerking verdient dat het Hof de kostenveroordeling en de gelaste griffierechtvergoeding die door de Rechtbank zijn uitgesproken in stand laat.

6. Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht;

– verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond;

– vernietigt de uitspraak op bezwaar;

– vermindert de verzuimboete tot € 500, en

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. M.G.J.M. van Kempen in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2012.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 april 2012.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.