Home

Gerechtshof Arnhem, 30-05-2012, BW7826, 11-00572

Gerechtshof Arnhem, 30-05-2012, BW7826, 11-00572

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
30 mei 2012
Datum publicatie
8 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BW7826
Zaaknummer
11-00572

Inhoudsindicatie

Wet WOZ.

Proceskosten. Kosten van taxatierapport. Vergoeding van € 81,23 per uur toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 11/00572

uitspraakdatum: 30 mei 2012

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 22 juni 2011, nummer 11/176 WOZ,

in het geding tussen de belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Bronckhorst (hierna: de Ambtenaar)

betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De Ambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Q (hierna: de onroerende zaak), voor het belastingjaar 2010 – naar de waardepeildatum 1 januari 2009 – vastgesteld op € 447.000.

1.2 Belanghebbende heeft tegen deze waardebeschikking bezwaar gemaakt. De Ambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar de vastgestelde waarde verminderd tot € 415.000 en het verzoek om een proceskostenvergoeding niet-ontvankelijk verklaard.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Zutphen (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 22 juni 2011 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding en de Ambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 468 in bezwaar en € 874 in beroep.

1.4 Belanghebbende heeft bij brief van 2 augustus 2011 – bij het Hof ingekomen op 4 augustus 2011 – tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende A bijgestaan door B en C, alsmede namens de Ambtenaar.

1.6 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De waarde van de onroerende zaak is door de Ambtenaar bij beschikking vastgesteld op € 447.000.

2.2 Belanghebbende heeft A, gemachtigd om hem zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen in alle aangelegenheden aangaande de aanslag(en) lokale belastingen alsmede de daarop vermelde WOZ-beschikking(en) het belastjaar 2010 betreffende.

2.3 Bij het bezwaarschrift heeft A een door taxateur B, opgesteld taxatierapport gevoegd waarin de waarde van de onroerende zaak na een inpandige opname is getaxeerd op € 404.000.

2.4 Voor het verrichten van de taxatie heeft B een factuur gestuurd aan A ten bedrage van € 535,50, te weten vijf uren tegen een uurtarief van € 90 vermeerderd met omzetbelasting.

2.5 Bij uitspraak op bezwaar heeft de Ambtenaar de waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 415.000 en – vanwege een gebrek aan fiscaal of financieel belang – het verzoek om een proceskostenvergoeding niet-ontvankelijk verklaard.

2.6 A heeft – na ontvangst van de uitspraak op bezwaar – op 2 januari 2011 een factuur aan belanghebbende gestuurd waarin naast de in 2.4 genoemde kosten van de taxatie, de kosten voor het voeren van de bezwaarprocedure zijn opgenomen. De factuur hoeft belanghebbende pas te voldoen na ontvangst van de proceskostenvergoeding van de gemeente Bronckhorst.

2.7 Belanghebbende heeft in beroep de niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om een proceskostenvergoeding bestreden. De Rechtbank heeft aan belanghebbende de volgende proceskostenvergoeding toegekend:

rechtsbijstand in bezwaar € 218

rechtsbijstand in beroep € 874

taxatierapport (5 uur maal € 50 incl. omzetbelasting) € 250

totaal € 1.342

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is de hoogte van de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Het geschil spitst zich toe op de hoogte van de vergoeding voor het taxatierapport.

3.2 Belanghebbende bepleit in hoger beroep dat de door B verrichte taxatiewerkzaamheden wel degelijk van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn. Hij voert in dat verband aan dat het taxatierapport op wetenschappelijke wijze tot stand is gekomen en zodoende een wetenschappelijke inhoud en opbouw bezit. Belanghebbende verzoekt om een vergoeding van de kosten van het taxatierapport tot een bedrag van € 483,30, te weten vijf uur maal € 81,23 vermeerderd met omzetbelasting.

3.3 De Ambtenaar stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat geen sprake is van werkzaamheden van wetenschappelijke of bijzondere aard en dat om die reden de door de Rechtbank toegekende een vergoeding van € 50 inclusief omzetbelasting per uur passend is.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in aanmerking komt voor een vergoeding van de kosten die belanghebbende in de bezwaarfase heeft gemaakt voor het ingebrachte taxatierapport. Evenmin is in geschil het aantal aan de taxatie bestede uren. De Ambtenaar verzet zich uitsluitend tegen de hoogte van het door de taxateur gehanteerde uurtarief. De Ambtenaar voert in dat verband aan dat de vergoeding per uur, uitgaande van het maximumtarief, de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden, dient te weerspiegelen en dat de proceskostenvergoeding slechts is bedoeld als een tegemoetkoming in de gemaakte kosten. Voorts wijst hij op de tarieven die de taxateurs van de gemeente Bronckhorst hanteren.

4.2 Op grond van het bepaalde in artikel 1, letter b, en artikel 2, lid 1, letter b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), in verbinding met artikel 8:36, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet een veroordeling in de kosten van een deskundigenverslag worden vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Krachtens artikel 3, lid 1, van laatstgenoemde wet is in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken (hierna: Bts) bepaald dat – naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn – een tarief geldt van ten hoogste € 81,23 per uur.

4.3 In zijn uitspraak van 1 november 2011, nr. 10/00473, LJN BU4042, heeft het Hof geoordeeld dat – anders dan dit Hof heeft overwogen in zijn uitspraak van 22 maart 2011, nummer 10/00323, LJN BQ0621 – de in artikel 6 van het Bts geformuleerde toets gelijk is aan de toets van artikel 8:75, lid 1, van de Awb, te weten dat de kosten zelf redelijk moeten zijn. Bij deze redelijkheidstoets speelt de mate waarin de werkzaamheden van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een rol. Het Hof vindt voor zijn standpunt dat het Bts geen, van een redelijk uurtarief afwijkend tarief voorschrijft, bevestiging in de Nota van Toelichting op het Bts. Daarin wordt gesproken over marktwerking, waaruit het Hof opmaakt dat voor de te vergoeden tarieven aansluiting wordt gezocht bij de in de markt tot stand gekomen uurtarieven. Daarnaast sluit artikel 6 van het Bts voor verrichtingen van medische aard aan bij de door de Nederlandse Zorgautoriteit vastgestelde tarieven. Het Hof wijst het standpunt van de Ambtenaar, dat impliceert dat enkel bij de hoogst wetenschappelijk dan wel de meest bijzondere werkzaamheden het maximum tarief kan worden toegepast, af.

4.4 Het in 4.3 overwogene brengt met zich dat in beginsel dient te worden uitgegaan van het tarief dat tussen belanghebbende en de door hem ingeschakelde taxateur is overeengekomen. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende echter verklaard dat aan belanghebbende weliswaar een uurtarief in rekening is gebracht van € 90 exclusief omzetbelasting, maar dat belanghebbende nooit meer is verschuldigd dan de proceskostenvergoeding die voor het opstellen van het taxatierapport wordt toegekend. Naar het oordeel van het Hof kan onder die omstandigheden niet worden gezegd dat het uurtarief van € 90 exclusief omzetbelasting in de markt tot stand is gekomen. Desondanks zal het Hof dit uurtarief wel als uitgangspunt nemen, nu B ter zitting onweersproken heeft verklaard dat hij een dergelijk uurtarief ook hanteert in gevallen waarin hij niet op basis van ‘no cure no pay’-afspraken werkt.

4.5 De Ambtenaar heeft daar tegenover gesteld dat de taxateurs die door de gemeente Bronckhorst worden ingehuurd een uurtarief hanteren van maximaal € 55 inclusief omzetbelasting. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de Ambtenaar een factuur overgelegd van taxateur D. De Ambtenaar heeft verklaard dat deze taxateur ook jegens particulieren een uurtarief van € 45 exclusief omzetbelasting hanteert en voor het verrichten van woningtaxaties ten behoeve van particulieren een vast bedrag vraagt van € 300. Naar het oordeel van het Hof is hetgeen door de Ambtenaar is aangevoerd onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat een uurtarief van € 90 niet marktconform is. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de overgelegde factuur betrekking heeft op bulktaxaties en daarom geen licht werpt op het uurtarief dat een particulier kan bedingen. Voorts overweegt het Hof dat een vast bedrag van € 300 – nu niet bekend is hoeveel uren met een dergelijke taxatie zijn gemoeid – niets zegt over het uurtarief dat de taxateur hanteert. Dat D ongeveer zes uur aan een dergelijke taxatie zou besteden, acht het Hof niet aannemelijk.

4.6 De omstandigheid dat de vergoedingen op grond van het Bpb het karakter hebben van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten (vgl. HR 8 april 2011, nr. 10/00652, LJN BQ0415, BNB 2011/180), biedt naar het oordeel van het Hof geen zelfstandige grond voor de vermindering van een op grond van het Bts en het Bpb vastgestelde proceskostenvergoeding.

4.7 Gelet op het hiervoor overwogene dient de vergoeding voor het taxatierapport te worden vastgesteld op € 483,30, te weten vijf uren tegen het maximale uurtarief dat op grond van het Bts kan worden vergoed van € 81,23. De overige elementen van de door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding zijn niet in geschil.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5. Kosten

Het Hof vindt aanleiding de Ambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten zijn op grond van het Bpb te berekenen op € 874 (= 2 punten voor het hogerberoepschrift en het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 437, wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak). Het Hof ziet geen aanleiding om het gewicht van de zaak als zeer licht aan te merken.

6. Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

– vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding,

– veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 701,30 in bezwaar, € 874 in beroep en € 874 in hoger beroep,

– gelast dat de gemeente Bronckhorst aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 41 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 112 in verband met het hoger beroep bij het Hof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Peters, voorzitter, mr. C.M. Ettema en

mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De beslissing is op 30 mei 2012 in het openbaar uitgesproken.

De voorzitter is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen. Namens haar tekent mr. Van Suilen.

De griffier, Namens de voorzitter,

(S. Darwinkel) (A.J.H. van Suilen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 31 mei 2012.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.