Home

Gerechtshof Arnhem, 19-06-2012, BW9472, 11/00647 tot en met 11/00651

Gerechtshof Arnhem, 19-06-2012, BW9472, 11/00647 tot en met 11/00651

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
19 juni 2012
Datum publicatie
27 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BW9472
Zaaknummer
11/00647 tot en met 11/00651

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Opgevoerde loonkosten houden geen verband met onderneming.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummers 11/00647 tot en met 11/00651

uitspraakdatum: 19 juni 2012

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 1 september 2011, nummers AWB 10/2013, 10/2073, 10/2074, 10/2491 en 10/1985

in het geschil tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost/kantoor Almelo (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.646 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 273. Hierbij is bij beschikking een bedrag van € 2.568 aan heffingsrente in rekening gebracht. Bij afzonderlijke beschikking is een boete opgelegd van € 6.768. Verder is voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag Premie Wet arbeidsongeschiktheids¬verzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) opgelegd, berekend naar een grondslag van € 24.958. Hierbij is bij beschikking een bedrag van € 480 aan heffingsrente in rekening gebracht. Bij afzonderlijke beschikking is een boete opgelegd van € 1.012.

1.2 Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.329. Hierbij is bij beschikking een bedrag van € 1.384 aan heffingsrente in rekening gebracht. Bij afzonderlijke beschikking is een boete opgelegd van € 3.602. Verder is voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag Premie WAZ opgelegd, berekend naar een grondslag van € 16.743. Hierbij is bij beschikking een bedrag van € 282 aan heffingsrente in rekening gebracht. Bij afzonderlijke beschikking is een boete opgelegd van € 678.

1.3 Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 136.426 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.643. Hierbij is bij beschikking een bedrag van € 8.823 aan heffingsrente in rekening gebracht. Bij afzonderlijke beschikking is een boete opgelegd van € 21.247.

1.4 Op bezwaarschriften van belanghebbende is de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar van 9 april 2010 gedeeltelijk tegemoetgekomen aan de bezwaren. Daarbij is de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.195 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 273. De beschikking heffingsrente is verminderd tot € 1.353 en de vergrijpboete verminderd tot € 3.087. De navorderingsaanslag Premie WAZ 2002 is verminderd tot een berekend naar een grondslag van € 11.718. De daarbij opgelegde beschikking heffingsrente is verminderd tot € 225 en de vergrijpboete is verminderd tot € 474. De navorderingsaanslag IB/PVV 2003 is verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van 15.976, waarbij de beschikking heffingsrente is verminderd tot € 466 en de boetebeschikking is verminderd tot € 1.215. De navorderingsaanslag Premie WAZ 2003 is verminderd tot een berekend naar een grondslag van € 4.390. De daarbij opgelegde beschikking heffingsrente is verminderd tot € 73 en de vergrijpboete is verminderd tot € 177. De aanslag IB/PVV 2004 is verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 114.832 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.643. De beschikking heffingsrente is verminderd tot € 7.061 en de vergrijpboete verminderd tot € 13.304.

1.5 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 1 september 2011 gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de boetebeschikkingen wegens schending van de redelijke termijn vernietigd en verminderd tot € 2.623 (IB/PVV 2002), € 402 (WAZ 2002), € 1.032 (IB/PVV 2003), € 150 (WAZ 2003) en € 11.308 (IB/PVV 2004). De Rechtbank heeft, naar het Hof begrijpt, de beroepen voor zover gericht tegen de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de heffingsrente en de (navorderings)aanslagen ongegrond verklaard.

1.6 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.8 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede de Inspecteur.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De feiten

Voor de feiten verwijst het Hof naar de door de Rechtbank vastgestelde feiten (waarbij eiser dient te worden gelezen als belanghebbende en verweerder als de Inspecteur).

“2.1 Eiser is directeur en enig aandeelhouder van A Holding B.V. Deze vennootschap houdt in de onderhavige jaren alle aandelen in Assurantiekantoor B B.V., die een verzekeringsportefeuille exploiteert. In 2001 is eiser een eenmanszaak begonnen onder de naam C Rechtspraktijk (thans: C Juridische Diensten; hierna: C), een onderneming die diensten aanbiedt op het gebied van juridische bijstand bij het verkrijgen en afhandelen van schadeclaims.

2.2 In 2007 is bij eiser een boekenonderzoek ingesteld naar, voor zover thans van belang, de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2002 tot en met 2004. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 14 april 2008. Daarin is onder meer het volgende vermeld:

“2.2 Bedrijfsactiviteiten

Belastingplichtige exploiteert sinds 1 maart 2001 een juridisch advieskantoor onder de naam “C Rechtspraktijk”. De werkzaamheden liggen voor een groot deel in het verlengde van de activiteiten binnen Assurantiekantoor B B.V. (...) Beide bedrijven zijn in hetzelfde pand gevestigd. De werkzaamheden bestaan uit het geven van juridische adviezen en het afhandelen van verzekerings- en schade gevallen voor hoofdzakelijk cliënten van Assurantiekantoor B B.V. Bij de onderneming waren 1 juli 2005 twee juristen in loondienst.

Per 1 juli 2005 is Assurantiekantoor B B.V. een samenwerking aangegaan met D Assurantiën. Hierbij zijn alle activiteiten, de verzekeringsportefeuille en het personeel, overgegaan naar de nieuw opgerichte onderneming “B D B.V.”. Belastingplichtige is thans niet meer werkzaam binnen deze onderneming. Door deze fusie zijn de activiteiten binnen C op het gebied van juridische dienstverlening en het behandelen van schadegevallen geheel stil komen te liggen. Als gevolg hiervan is belastingplichtige per 1 juli 2005 met nieuwe activiteiten binnen C begonnen. Deze activiteiten bestaan uit het uitlenen van kennis en bevoegdheden op het gebied van financiële dienstverlening aan bedrijven die hier tijdelijk niet over kunnen beschikken. Hiervoor is één van de twee juristen in loondienst gebleven.

(…)

4.1 Personeelskosten

Belastingplichtige heeft in de jaren 2001 tot en met 2005 de volgende omzetten verantwoord:

2001: € 2.203

2002: € 9.444

2003: € 14.238

2004: € 30.679

2005: € 9.761

Hiertegenover werden de volgende bedragen aan lonen en overige personeelskosten geboekt:

2001: € 70.377

2002: € 61.756

2003: € 63.229

2004: € 65.777

2005: € 47.887

In de jaren 2001 tot en met 2003 werden geen omzetfacturen uitgeschreven. Het verschil tussen de ontvangen schadeclaims en de doorbetaalde claims van cliënten van Assurantiekantoor B B.V., werd achteraf via een voorafgaande journaalpost door de adviseur als omzet geboekt.

In 2004 bestond de omzet voor een deel uit juridische dienstverlening en een deel uit de afhandeling van schadegevallen voor Assurantiekantoor B B.V. Hierbij kan globaal worden uitgegaan van de volgende onderverdeling:

Juridische dienstverlening en abonnementen: € 14.000

Advisering en afhandeling schadegevallen : € 16.000

In 2001 stond het personeel op de loonlijst bij Assurantiekantoor B B.V. en zijnde loonkosten overgeboekt naar C. Over dat startjaar is door de Belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld. Omdat de loonkosten in geen enkele verhouding staan tot de gerealiseerde omzet is in dat jaar een groot deel van de loonkosten gecorrigeerd. Belastingplichtige en zijn adviseur zijn hiermee destijds akkoord gegaan. Vanaf 2002 zijn de betreffende werknemers, E en F, in loondienst getreden bij C. Werknemer E is per 30-09-2002 uit dienst getreden, waarna per 01-01-2003 werkneemster, mevrouw G in dienst is getreden. Omdat met name de situatie in 2002 en 2003 weinig veranderd lijkt te zijn ten opzichte van 2001 en belastingplichtige niet heeft aangetoond welke werkzaamheden door het personeel daadwerkelijk voor C zijn verricht, kan worden aangenomen dat een deel van de loonkosten zijn gemaakt ten behoeve van Assurantiekantoor B B.V. Ook in 2004 en 2005 zijn de loonkosten erg hoog ten opzichte van de behaalde omzet. Belastingplichtige heeft volgens de facturen in 2004 een tarief gehanteerd van €75 per uur. Dit betekent dat bij de behaalde omzet van

€ 30.000 hieraan ongeveer 400 uur zullen zijn besteed. Volgens de loonadministratie zijn aan de werknemers 3.352 uur loon uitbetaald. Ik ben daarom van mening dat er sprake is van onzakelijk handelen tussen belastingplichtige en zijn B.V. Een deel van de loonkosten had moeten worden doorberekend aan Assurantiekantoor B B.V. Ik corrigeer de loonkosten daarom met de volgende bedragen:

2002: € 50.000

2003: € 50.000

2004: € 50.000

(…)

10 Slotopmerkingen

(…)

Punt 4.1 Personeelskosten

Belastingplichtige is er vast van overtuigd dat er een markt aanwezig was voor juridische dienstverlening maar dat deze markt nog geheel ontwikkeld moest worden. Dit betekende dat in de opstartjaren de kosten voor de baten uitgingen. Het feit dat de omzet niet in verhouding stond met de loonkosten houdt naar zijn mening niet automatisch in dat er niet voor C is gewerkt. Vooral in deze branche zou het noodzakelijk zijn om een netwerk op te bouwen en dat opbouwen kost tijd.

(…)”

2.3 Naar aanleiding van het rapport heeft verweerder de onderhavige (navorderings)aanslagen IB/PVV en WAZ opgelegd alsmede boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente.

2.4 Hiertegen heeft eiser tijdig bezwaar gemaakt. Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld door verweerder, heeft eiser de loonkosten van C nader onderbouwd door toezending van facturenoverzichten en kopieën van facturen.

2.5 Op 30 oktober 2008 is eiser gehoord omtrent het bezwaar. Van het horen is een verslag gemaakt.

2.6 Naar aanleiding van de bezwaren is verweerder op verschillende onderdelen daaraan tegemoet gekomen. Ten aanzien van de loonkosten heeft verweerder die kosten tot een bedrag van € 20.000 per jaar als zakelijk aangemerkt.”

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is de vraag of de correcties zoals deze na uitspraak op bezwaar zijn gehandhaafd en de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Partijen zijn verdeeld over de vraag of, en zo ja in welke mate, de door belanghebbende opgevoerde loonkosten verband houden met de door belanghebbende gedreven onderneming en de vraag in hoeverre belanghebbende een pleitbaar standpunt had door in de aangiftes deze loonkosten op te voeren.

4.2 Gelet op de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk gemaakt dat meer loonkosten dan die welke door de Inspecteur zijn aanvaard hun oorzaak vinden in de door belanghebbende gedreven onderneming onder de naam C. Het Hof wijst er daarbij op dat de personeelsleden vóór 2001 voornamelijk werkzaamheden verrichtten voor B B.V en dat slechts een fractie van de gewerkte en uitbetaalde uren hebben geleid tot omzet bij C. Belanghebbende heeft weliswaar aangevoerd dat bij het opstarten van de onderneming van C veel uren zijn gewerkt welke niet tot omzet hebben geleid, doch naar het oordeel van het Hof heeft hij zulks, gelet op de betwisting door de Inspecteur, op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Naar ’s Hofs oordeel moet het aldus ervoor worden gehouden dat, net als vóór 2002, de in de onderhavige jaren door belanghebbende opgevoerde loonkosten in aanzienlijke mate zien op werkzaamheden verricht ten behoeve van B B.V. Dit oordeel impliceert dat belanghebbende, door deze loonkosten desondanks tot het door hem opgevoerde bedrag als kosten van zijn onderneming in de aangiftes op te nemen, hierbij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangifte op dit punt onjuist was. Derhalve is het aan het (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende te wijten dat tot een onjuist bedrag aangifte is gedaan.

4.3 Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep in zoverre ongegrond.

slotsom

Op grond van het vorenstaande zijn de hoger beroepen van belanghebbende ongegrond. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. A.A. Fase, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

De beslissing is op 19 juni 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (R.A.V. Boxem)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.