Home

Gerechtshof Arnhem, 26-06-2012, BX0553, 10-00558

Gerechtshof Arnhem, 26-06-2012, BX0553, 10-00558

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
26 juni 2012
Datum publicatie
6 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BX0553
Zaaknummer
10-00558

Inhoudsindicatie

Reclamebelasting.

Heffing beperkt tot deelgebied gemeente is geoorloofd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 10/00558

uitspraakdatum: 26 juni 2012

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X B.V. te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 november 2010, nummer AWB 10/13, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Rivierenland (hierna: de Ambtenaar)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De Ambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag in de reclamebelasting opgelegd tot een bedrag van € 750.

1.2. Tegen deze aanslag heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. De Ambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Ambtenaar in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 4 november 2010 ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ambtenaar heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

1.5. Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Ambtenaar.

1.7. Belanghebbende en de Ambtenaar hebben bij deze mondelinge behandeling pleitnota’s voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Deze pleitnota’s worden door het Hof tot de stukken van het geding gerekend.

1.8. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan op 19 oktober 2011 een afschrift aan partijen is gezonden.

1.9. Op 19 oktober 2011 heeft het Hof partijen bovendien meegedeeld het onderzoek te heropenen en verdere behandeling aan te houden totdat de Hoge Raad arrest heeft gewezen op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van dit Hof met nummer 10/00057.

1.10. Op 25 november 2011 zijn partijen vervolgens uitgenodigd schriftelijk te reageren op het arrest met het nummer 10/4446 dat de Hoge Raad op 11 november 2011 heeft gewezen. Partijen hebben afgezien van een schriftelijke reactie.

1.11. Vervolgens hebben partijen er in toegestemd dat het Hof zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak doet. Het Hof heeft daarop het onderzoek gesloten.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende is gebruikster van het pand aan het A-straat 1, gelegen in het centrum van Tiel. In dit pand drijft zij een onderneming. Aan het pand zijn openbare aankondigingen aangebracht en bij de ingang van de winkel staat een reclamebord. Alle zijn vanaf de openbare weg zichtbaar.

2.2 Bij besluit van 19 november 2008 heeft de gemeenteraad van de gemeente Tiel de Verordening op de heffing en invordering van reclamebelasting 2009 (hierna: de Verordening) vastgesteld. In deze Verordening is onder meer het volgende opgenomen.

“(…)

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

(…)

b. reclameobject: een openbare aankondiging zichtbaar vanaf de openbare weg;

(…)

Artikel 2 Gebiedsomschrijving

Deze verordening op de heffing en invordering van reclamebelasting is toepasselijk binnen de volgende gebieden van de gemeente Tiel:

1. gebied 1: het centrumgebied,

2. gebied 2: de bedrijventerreinen Kellen, Latenstein en Westroijen tezamen, zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende kaarten.

Artikel 3 Belastbaar feit

Onder de naam ‘reclamebelasting’ wordt, onder de bij deze verordening behorende tarieventabel gestelde voorwaarden, een directe belasting geheven ter zake van openbare aankondigingen, zichtbaar vanaf de openbare weg.

(…)

Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief

1. De reclamebelasting wordt geheven naar de maatstaven (oppervlakte in vierkante meters) en de tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel, met inachtneming van het overigens in deze verordening bepaalde.

(…)

Tarieventabel behorende bij de “Verordening Reclamebelasting Tiel 2009”

1. Het tarief bedraagt voor het hebben van een reclameobject in gebied 1, het centrumgebied:

1.1 voor een reclameobject met een oppervlakte van per jaar

a. 0,1 m² tot en met 10 m²: € 450,--

b. 11 m² tot en met 30 m²: € 750,--

c. 31 m² tot en met 100 m² € 1.150,--

d. meer dan 100 m² € 1.500,--

1.2 voor een reclameobject met een oppervlakte van per maand

a. 0,1 m² tot en met 10 m²: € 37,50

b. 11 m² tot en met 30 m²: € 62,50

c. 31 m² tot en met 100 m² € 95,80

d. meer dan 100 m² € 125,--

(…)”

2.3 Niet in geschil is dat het adres A-straat 1 zich bevindt binnen het “centrumgebied” zoals omschreven in artikel 2 van de Verordening.

2.4 Op grond van de Verordening is aan belanghebbende de in geding zijnde aanslag reclamebelasting opgelegd. De heffingsmaatstaf van 17,4 m² die de Ambtenaar daarbij in aanmerking heeft genomen is niet in geschil.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen.

3.1. In geschil is of de Ambtenaar terecht een aanslag in de reclamebelasting heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Ambtenaar beantwoordt deze vraag bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de aanslag.

3.4. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Belanghebbende stelt dat de reclamebelasting is ingevoerd ter bestrijding van niet-overheidsuitgaven. Het Hof stelt voorop dat het de gemeente op grond van artikel 227 van de Gemeentewet vrij staat om een reclamebelasting in te voeren en voorts niet verplicht is om de opbrengst aan te wenden voor een bepaald doel (vgl. Hoge Raad 21 juni 2000, nr. 33 816, LJN AA6253, BNB 2000/272). De heffing mag echter niet leiden tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad, dan wel anderszins in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel. Niet in geschil is dat het doel van de gemeente met de invoering van de reclamebelasting is om middelen te verwerven ter subsidiëring van activiteiten en voorzieningen in het centrumgebied waardoor het centrumgebied sterker zal worden. Een versterking van het centrumgebied is ook in het belang van de gemeente. Het Hof acht derhalve niet aannemelijk dat de reclamebelasting is ingevoerd ter bestrijding van niet-overheidsuitgaven. Daarmee faalt ook de klacht van belanghebbende dat er sprake is van een verkapte vorm van de heffing van lidmaatschapsgeld van ondernemersverenigingen. Van onbehoorlijk bestuur te dezen door de gemeente is dan ook geen sprake.

4.2 Belanghebbende heeft voorts aangevoerd dat het een gemeente niet vrijstaat een reclamebelasting slechts van toepassing te verklaren binnen een beperkt gebied binnen een gemeente. Door in de Verordening de reclamebelasting toepasselijk te verklaren binnen een beperkt gebied binnen de gemeente Tiel – zoals de gemeenteraad in artikel 2 van de Verordening heeft gedaan –, is de gemeenteraad van deze gemeente buiten de bevoegdheid getreden welke artikel 227 van de Gemeentewet in beginsel verschaft. Het gevolg hiervan is dat de Verordening verbindende kracht mist, aldus belanghebbende.

4.3 Het Hof kan belanghebbende hierin niet volgen, nu de Hoge Raad in het arrest van 11 november 2011, nr. 10/4446 (LJN BR4564) heeft beslist dat het feit dat de reclamebelasting het karakter heeft van een algemene belasting er niet aan in de weg staat dat een gemeente de heffing van deze belasting beperkt tot een gedeelte van haar grondgebied, mits voor die beperking een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Ook in deze door de Hoge Raad besliste zaak was de reikwijdte van de gehele reclamebelasting geografisch beperkt en had de geografische beperking van de heffing niet de vorm gekregen van een vrijstelling.

4.4 Namens de Ambtenaar is - kort gezegd - gesteld dat de rechtvaardiging erin bestaat, dat de middelen verkregen door het heffen van reclamebelasting slechts worden besteed aan activiteiten en voorzieningen in die gebieden, waarin de reclamebelasting wordt geheven. De activiteiten en voorzieningen met betrekking tot het centrum van Tiel hebben een grootschalige kwaliteitsimpuls van dit centrum tot doel. Dit doel hoopt men te bereiken onder meer door middel van het organiseren van sfeerbepalende evenementen, promotie, sfeerverlichting en een marketingcampagne. Belanghebbende heeft betwist dat voor de geografische beperking een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Belanghebbende heeft in dit verband gesteld dat hetgeen de Ambtenaar heeft aangevoerd niet als rechtvaardiging kan dienen, aangezien de besteding binnen deze gebieden geen enkel verband houdt met het belastbare feit, te weten het doen van een openbare aankondiging. Ook heeft belanghebbende in dit verband aangevoerd dat het ontbreken van een oorzakelijke relatie tussen het profijt en de besteding in de weg staat aan de aanwezigheid van een objectieve en redelijke rechtvaardiging. De Hoge Raad oordeelde in het in onderdeel 4.2 aangehaalde arrest dat, indien een gemeente besluit de opbrengst van een reclamebelasting te besteden aan activiteiten en voorzieningen in bepaalde gebieden, en zij het object van de heffing heeft beperkt tot openbare aankondigingen in het desbetreffende gedeelte van haar grondgebied, sprake is van een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor die beperking, indien die gemeente in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat op deze wijze degenen die profijt kunnen hebben van de opbrengst van de belasting in de heffing worden betrokken. Een verband tussen besteding van de middelen en het belastbare feit, dan wel een oorzakelijke relatie tussen het profijt en de besteding zijn, gelet op dit arrest en anders dan belanghebbende meent, niet vereist.

4.5 Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat het niet uit te sluiten is dat personen die buiten het heffingsgebied openbare aankondigingen doen, of zulks in het geheel nalaten, toch profijt hebben van de besteding van de opbrengst van de reclamebelasting binnen het centrumgebied. Naar het oordeel van het Hof heeft de Ambtenaar voldoende aannemelijk gemaakt dat de activiteiten en voorzieningen in het centrum die worden bekostigd met de opbrengst van de reclamebelasting, erop gericht zijn om de aantrekkingskracht van de binnenstad van Tiel op consumenten te vergroten. Naar het oordeel van het Hof staat daarmee vast dat vooral ondernemers gevestigd in deze binnenstad hiervan profijt kunnen hebben. Immers, vooral ondernemers in de binnenstad van Tiel hebben een direct, in geld uit te drukken belang bij een grote(re) aantrekkingskracht op consumenten van deze binnenstad. Hetgeen belanghebbende hier tegen inbrengt is onvoldoende om aannemelijk te achten dat er meer dan een verwaarloosbaar aantal niet in de heffing van reclamebelasting betrokken ondernemers bestaat dat wel meer dan incidenteel profijt ondervindt van de activiteiten en voorzieningen. Het voordeel dat niet-ondernemers (“inwoners van Tiel”) zouden kunnen ondervinden van de activiteiten en voorzieningen staat naar het oordeel van het Hof in een te ver verwijderd verband van het directe, geldelijke profijt dat ondernemers kunnen ondervinden, om tot het oordeel te komen dat voor de beperking van de reclamebelasting tot het centrum van Tiel geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat.

4.6 Ook is het mogelijk, aldus belanghebbende, dat bepaalde ondernemers wel binnen het heffingsgebied openbare aankondigingen doen, doch geen profijt (of zelfs last) hebben van de besteding van de opbrengst van de reclamebelasting (wasserettes, herstellingsbedrijven, kapsalons, vrije beroepen, e.d.). Voor zover al geoordeeld moet worden dat het meer dan incidenteel voorkomen van dergelijke ondernemers in de binnenstad van Tiel aannemelijk moet worden geacht, is het bestaan van een dergelijke groep, gelet op het eerder aangehaalde arrest van 11 november 2011 voor het bestaan van een objectieve en redelijke rechtvaardiging irrelevant.

4.7 Vaststaat dat de gemeente de opbrengst van de reclamebelasting (deels) indirect besteedt aan de activiteiten en voorzieningen voor de binnenstad van Tiel door middel van een subsidie aan de ondernemersverenigingen A, B en C. Deze omstandigheid betekent naar het oordeel van het Hof echter niet dat een objectieve of redelijke rechtvaardiging voor de geografische beperking van de reclamebelasting ontbreekt. Het feit dat bij de vaststelling van de grondslag en het tarief van de reclamebelasting aansluiting is gezocht bij de geraamde kosten van de ondernemersorganisaties vermeerderd met de perceptiekosten van de gemeente, maakt dit niet anders. Zoals overwogen rechtvaardigen deze omstandigheden naar het oordeel van het Hof ook niet de conclusie dat sprake zou zijn van, zoals belanghebbende het formuleert, détournement de pouvoir.

4.8 Voorts betoogt belanghebbende dat de gemeente had kunnen en moeten wachten op de inwerkingtreding van de Experimentenwet BI-zones. Ook dit betoog van belanghebbende kan niet slagen. Onder verwijzing naar het eerder aangehaalde arrest van de Hoge Raad, is het Hof van oordeel dat noch uit de tekst van de Experimentenwet BI-zones, Stb. 2009, 165, noch uit de geschiedenis van de totstandkoming daarvan volgt dat gemeenten door de invoering van deze wet worden beperkt in hun bestaande bevoegdheden tot belastingheffing die zij aan de Gemeentewet kunnen ontlenen.

4.9 De tariefstelling van de reclamebelasting is naar het oordeel van het Hof verder niet zodanig hoog, dat geoordeeld moet worden dat sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing. Het feit dat de tarieven hoger zijn dan in andere gemeenten met meer inwoners, is -nog los van het feit dat in de door belanghebbende aangedragen voorbeelden niet vaststaat dat de (netto) opbrengst van de reclamebelasting wordt aangewend voor activiteiten en voorzieningen waarvan de belastingplichtigen profijt kunnen ondervinden- daartoe onvoldoende. Ook het feit dat bij de vaststelling van het tarief aansluiting is gezocht bij de geraamde kosten van de ondernemersorganisaties vermeerderd met de perceptiekosten van de gemeente, rechtvaardigt deze conclusie niet.

Slotsom

Gelet op het voorgaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en

mr. M.C.M. de Kroon, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.

De beslissing is op 26 juni 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(A. Vellema) (R.A.V. Boxem)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.