Home

Gerechtshof Arnhem, 03-07-2012, BX4970, 12/00283 en 12/00284

Gerechtshof Arnhem, 03-07-2012, BX4970, 12/00283 en 12/00284

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
3 juli 2012
Datum publicatie
20 augustus 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BX4970
Zaaknummer
12/00283 en 12/00284

Inhoudsindicatie

Voorlopige voorziening.

Mu 3 juli 2012. Geen spoedeisend belang.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Sector belastingsrecht

nummers 12/00283 en 12/00284

uitspraakdatum: 3 juli 2012

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van de voorzieningenrechter van de belastingkamer, in het geding tussen

X te Z (hierna: belanghebbende)

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De Inspecteur heeft, met dagtekening 27 juli 2010, ten laste van belanghebbende een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 3.151, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de verliesherzieningsbeschikking) vastgesteld waarbij het verlies over het jaar 2005 nader is vastgesteld op nihil. Voorts heeft de Inspecteur, met dagtekening 17 augustus 2010, aan belanghebbende over dat jaar een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd die is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.137. Hierbij is tevens bij beschikking een bedrag van € 4.791 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2 Belanghebbende heeft bezwaarschriften ingediend tegen de hiervoor genoemde navorderingsaanslag en beschikkingen. Tegen de uitspraken van de Inspecteur op die bezwaarschriften is hij in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 23 februari 2012, nummers AWB 11/1041 en 11/1042 gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslag, de verliesherzieningsbeschikking en de beschikking heffingsrente vernietigd.

1.3 De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank tijdig hoger beroep ingesteld. Daaraan voorafgaand heeft belanghebbende bij brief van 11 april 2012, gericht aan de Rechtbank, de voorzieningenrechter van de Rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. De Rechtbank heeft het verzoek met toepassing van artikel 6:15 van de Awb doorgezonden naar de voorzieningenrechter van het Hof.

1.4 De Inspecteur heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. Belanghebbende heeft op 19 juni 2012, ingekomen bij het Hof op 20 juni 2012, een nader stuk met bijlagen ingediend, welk stuk door de griffier van het Hof aan de Inspecteur is toegezonden.

1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.6 Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

2. Feiten

2.1 Belanghebbende heeft voor 2005 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.063 negatief. De Inspecteur heeft de aanslag voor dat jaar conform deze aangifte vastgesteld op nihil en het verrekenbare verlies vastgesteld op € 21.063. Het aanslagbiljet en de beschikking zijn gedagtekend 5 oktober 2007.

2.2 Op grond van nader verkregen informatie heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat van een door belanghebbende in 2005 ontvangen schade-uitkering, een bedrag van € 85.000 tot zijn belastbare inkomen uit werk en woning moet worden gerekend. Dit heeft geleid tot de omstreden navorderingsaanslag en verliesherzieningsbeschikking.

2.3 Als gevolg van het door de navordering herziene belastbare inkomen en het nader op nihil vastgestelde verrekenbare verlies, zijn diverse aan belanghebbende toegekende inkomensafhankelijke toeslagen en uitkeringen herzien dan wel teruggevorderd.

2.4 De Rechtbank heeft in haar uitspraak in onderdeel 4 (Beoordeling van het geschil) geoordeeld dat het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de verliesherzieningsbeschikking tijdig is ingediend, dat het feit dat de Inspecteur ertoe heeft gebracht de navorderingsaanslag op te leggen en het vastgestelde verlies te herzien, niet als een zogenoemd nieuw feit kan worden aangemerkt en dat belanghebbende ter zake van dat feit niet te kwader trouw is geweest. Op grond daarvan heeft de Rechtbank de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraken van de Inspecteur, de navorderingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de verliesherzieningsbeschikking vernietigd.

2.5 De Inspecteur heeft op alle onderdelen hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak van de Rechtbank.

3. Verzoek

3.1 Belanghebbende heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende - kort en zakelijk weergegeven -:

1. dat de Inspecteur de aanslagen vanaf 2005 herberekent met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank;

2. dat de Inspecteur de raadpleegbare registers wijzigt en zijn ambtgenoten en de directeur van het UWV bericht dat de aanslagen weer luiden conform de toestand op 5 oktober (Hof: lees) 2007;

3. dat alle ten onrechte ingehouden of verrekende uitkeringen en toeslagen worden hersteld;

4. dat een voorschot van € 10.000 op een nader vast te stellen schadevergoeding wordt vastgesteld,

een en ander onder het opleggen van een dwangsom van € 2.500 per dag dat de Inspecteur in gebreke blijft.

3.2 De Inspecteur heeft in zijn ingezonden reactie het verzoek bestreden. Hij heeft gewezen op de opschortende werking van het hoger beroep (artikel 27h, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; hierna: de Awr) en voor het overige het standpunt ingenomen dat door verleend uitstel van betaling het verzoek een vereist spoedeisend belang ontbeert. Voorts stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat voor een deel van de teruggevorderde of herziene toeslagen niet aannemelijk is gemaakt dat zulks voortvloeit uit de opgelegde navorderingsaanslag en de herziening van het verlies.

4. Overwegingen

4.1 Belanghebbende heeft zijn verzoek ter zitting nader aldus toegelicht dat het niet is gericht op het buiten toepassing stellen van artikel 27h, vijfde lid, van de Awr. Hij stelt dat met toeslagen die hem toekomen (huur- en zorgtoeslag en kindgebonden budget) ook thans nog terugvorderingen die verband houden met de navorderingsaanslag en de herziening van het verlies, worden verrekend. Voorts kort het UWV, vanwege het gewijzigde inkomen, maandelijks op de uitkering van zijn echtgenote en moet hij in het verleden ontvangen toeslagen terugbetalen. Het verzoek onder de onderdelen 1, 2 en 3 moet aldus worden gelezen dat hij verzoekt de Inspecteur te verplichten verrekeningen en kortingen die verband houden met de opgelegde navorderingsaanslag en de herziening van het verlies, te (doen) herstellen.

4.2 Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan, voor zover hier van belang, indien tegen een besluit beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Deze bepaling is, gelet op artikel 27j van de Awr, in dit geval van overeenkomstige toepassing.

4.3 De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit de aard van de regeling van de voorlopige voorziening voortvloeit dat slechts voorzieningen kunnen worden getroffen die een direct verband houden met het besluit waartegen het lopende bezwaar of beroep zich richt (zoals het schorsen van de werking van een opgelegde belastingaanslag of een beschikking) en die zich richten tot de direct bij het bezwaar of beroep betrokken partijen (in dit geval belanghebbende en de Inspecteur).

4.4 De rechter in belastingzaken is niet bevoegd te oordelen over de rechtmatigheid van de door de ontvanger van de Belastingdienst genomen invorderingsmaatregelen. Daarvoor is een andere rechtsgang geopend. Het ligt op de weg van belanghebbende zelf om de benodigde maatregelen in die richting te ondernemen. Hetzelfde geldt voor beslissingen van andere bestuursorganen dan de Inspecteur die bevoegd is met betrekking tot de belastingaangelegenheden van belanghebbende (belanghebbende wijst in deze procedure op beslissingen van de Belastingdienst/Toeslagen, het UWV en de Dienst Uitvoering Onderwijs). Daaraan doet niet af dat die andere bestuursorganen hun beslissingen mogelijk baseren op door de Inspecteur vastgestelde belastbare inkomens. Op die grond kunnen voorlopige voorzieningen die zich richten op die andere bestuursorganen in de onderhavige procedure niet worden getroffen. Een maatregel als door belanghebbende in onderhavige procedure verlangd, te weten het enkele opleggen aan de Inspecteur van een inspanningsverplichting tot het opnemen van contact met die andere bestuursorganen, is onvoldoende effectief om het door belanghebbende gewenste resultaat te bereiken. De Inspecteur is immers niet bevoegd die andere bestuursorganen aanwijzingen te geven en vorenbedoelde bestuursorganen zijn niet gehouden eventuele adviezen van de Inspecteur op te volgen. Dat de bevoegde voorzieningenrechter in een procedure tussen belanghebbende en het UWV met betrekking tot de onder 4.1 genoemde korting en terugbetaling, een verzoek van belanghebbende heeft afgewezen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang, ondanks dat door het UWV de invorderingsmaatregelen niet, hangende de onderhavige procedure, worden geschorst, doet hieraan niet af. Het is immers niet aan het Hof, als ware het een hogerberoepsinstantie, daarin te treden.

4.5 De Inspecteur heeft, onder overlegging van een daartoe strekkend overzicht dat is opgemaakt door de ontvanger van de Belastingdienst, gesteld dat geen enkele belastingaanslag of terugvordering van toeslagen die rechtstreeks verband houdt met de onderhavige navorderingsaanslag en herziening van het vastgestelde verlies, wordt ingevorderd en dat een vergissing waarbij wel is ingevorderd, is hersteld. De voorzieningenrechter acht dit aannemelijk. Voorts gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de Inspecteur zijn toezegging gestand zal doen dat, daar waar dit niet het geval is, hij – binnen de ruimte die zijn bevoegdheid daarvoor laat – er alles aan zal doen om te bereiken dat voor vorderingen die rechtstreeks en aantoonbaar voortvloeien uit de opgelegde navorderingsaanslag en de herziening van het verlies, uitstel van betaling zal worden verleend.

4.6 De voorzieningenrechter sluit niet uit dat, zoals belanghebbende heeft aangevoerd, op aan hem of zijn echtgenote toekomende uitkeringen of toeslagen, bedragen worden ingehouden. Belanghebbende heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat dit geschiedt in verband met schulden die rechtstreeks verband houden met de opgelegde navorderingsaanslag of de herziening van het verlies.

4.7 Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende in dezen naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang. Voor een spoedeisend belang moet sprake zijn van nadelige nevengevolgen waardoor belanghebbende, bij het uitblijven van een voorlopige voorziening, ernstig en onherstelbaar nadeel zal leiden. Van een dergelijk nadeel, waarvan de Inspecteur het in zijn macht heeft om het te voorkomen, is niet gebleken. Het verzoek moet worden afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geen enkele aanleiding gevonden voor de veronderstelling dat de Inspecteur zijn taak in dezen niet naar behoren zal kwijten. Voor het afdwingen daarvan, onder deksel van een dwangsom, bestaat derhalve evenmin aanleiding.

4.8 Belanghebbende heeft de voorzieningenrechter verzocht om de Inspecteur te veroordelen in een schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb. De bevoegdheid tot het toekennen van schadevergoeding als bedoeld in genoemde bepaling is beperkt tot die gevallen waarin de rechter het beroep gegrond heeft verklaard dan wel het verzoek heeft toegewezen. Gelet op het hiervoor overwogene ziet de voorzieningenrechter evenwel geen aanleiding om het verzoek toe te wijzen, zodat voor een veroordeling van de Inspecteur tot vergoeding van belanghebbende als bedoeld in genoemde bepaling geen ruimte is. Hierbij overweegt de voorzieningenrechter ten overvloede dat, ingeval belanghebbende in de bodemprocedure in het gelijk wordt gesteld, artikel 8:73 van de Awb de belastingrechter de mogelijkheid biedt om op verzoek van belanghebbende de schade die als gevolg van de procedure lijdt of zal lijden te laten vergoeden door de Inspecteur.

5. Kosten

De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, fungerend voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

De beslissing is op 3 juli 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzieningenrechter,

(C.E. te Brake) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 juli 2012

Ingevolge artikel 27h, lid 2, en artikel 28, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan tegen deze uitspraak geen hoger beroep of beroep in cassatie worden ingesteld.