Gerechtshof Arnhem, 21-08-2012, BX6079, 12/0096 en 12/00097
Gerechtshof Arnhem, 21-08-2012, BX6079, 12/0096 en 12/00097
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 21 augustus 2012
- Datum publicatie
- 30 augustus 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2012:BX6079
- Zaaknummer
- 12/0096 en 12/00097
Inhoudsindicatie
Algemeen.
Navordering wegens ten onrechte verrekende voorheffing kan zonder ‘nieuw feit’. Kwade trouw door onjuiste informatieverstrekking aan adviseur.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummers 12/0096 en 12/00097
uitspraakdatum: 21 augustus 2012
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 19 januari 2012, nummers AWB 11/2575 en 11/2576, in het geding tussen
belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is over 2006 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.950. Daarbij is € 2.027 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Aan belanghebbende is over 2007 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.613. Daarbij is € 1.767 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.3. De navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken op bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd.
1.4. Het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard.
1.5. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof). De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Tot de stukken van het geding behoren, naast voormelde stukken, voorts de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben.
1.7. Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 4 juli 2012 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde A van belanghebbende alsmede de Inspecteur.
1.8. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende was van 1 januari 2006 tot en met 28 februari 2006 in dienstbetrekking werkzaam. Het in die periode genoten loon bedroeg € 11.611. Daarop is € 4.456 aan loonheffing ingehouden en deze loonheffing is afgedragen.
2.2. Met ingang van 1 maart 2006 exploiteert belanghebbende een onderneming (een timmerbedrijf). Hij verricht als een zogenoemde zzp-er timmerwerkzaamheden in (voornamelijk) monumentenpanden.
2.3. De aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/premie VV) van belanghebbende voor de jaren 2006 en 2007 zijn verzorgd door de toenmalige adviseur van belanghebbende, B (verbonden aan het te Z gevestigde boekhoud- en administratiekantoor C).
2.4. Op 25 januari 2008 is de aangifte IB/premie VV 2006 van belanghebbende elektronisch ingediend bij de Inspecteur. In de aangifte is een belastbare winst vermeld van nihil, een loon van € 40.000 en een ingehouden loonheffing van € 12.038. Bij de naam van de werkgever is vermeld ‘Raming 2006’.
2.5. De primitieve aanslag IB/premie VV 2006 is met dagtekening 3 mei 2008 overeenkomstig de aangifte vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.000. De daarover verschuldigde IB en premie VV bedragen (na het in aanmerking nemen van de heffingskortingen) € 12.038. Met dit bedrag is verrekend het in de aangifte vermelde bedrag aan loonheffing van € 12.038, zodat het door belanghebbende verschuldigde bedrag volgens de primitieve aanslag nihil bedraagt.
2.6. Op 30 september 2008 is de aangifte IB/premie VV 2007 van belanghebbende elektronisch ingediend bij de Inspecteur. Daarin is een belastbare winst uit onderneming vermeld van nihil, een loon van € 42.000 en een ingehouden loonheffing van € 12.673. Bij de naam van de werkgever is vermeld ‘Raming 2007’.
2.7. De primitieve aanslag IB/premie VV 2007 is met dagtekening 20 maart 2009 overeenkomstig de aangifte opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.000. De daarover verschuldigde IB en premie VV belopen (na het in aanmerking nemen van de heffingskortingen) € 12.673. Met dit bedrag is verrekend het in de aangifte vermelde bedrag aan loonheffing van € 12.673, zodat het door belanghebbende verschuldigde bedrag volgens de primitieve aanslag nihil bedraagt.
2.8. In de periode van september 2010 tot februari 2011 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld door de Inspecteur. Bij dat onderzoek werd belanghebbende bijgestaan door zijn huidige gemachtigde. Uit het onderzoek is gebleken dat de aangiften IB/premie VV 2006 en 2007 en daarmee de aan belanghebbende opgelegde primitieve aanslagen voor die jaren niet juist zijn. Belanghebbende heeft in 2006 een belastbare winst uit onderneming behaald van € 36.339 en een loon genoten van € 11.611 waarop een loonheffing is ingehouden van € 4.456. Aldus beloopt het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende voor 2006 € 47.950. In 2007 heeft belanghebbende een belastbare winst uit onderneming behaald van € 41.613. Hij heeft in dat jaar geen loon uit dienstbetrekking genoten.
2.9. Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur de onderwerpelijke navorderingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd. De navorderings¬aanslag over 2006 is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.950. De daarover verschuldigde IB en premie VV belopen (na het in aanmerking nemen van de heffingskortingen) € 15.377. Daarmee is verrekend een bedrag van € 4.456 aan loonheffing, zodat € 10.921 aan door belanghebbende verschuldigde IB en premie VV resteert. Voorts is € 2.027 aan heffingsrente in rekening gebracht. Het door belanghebbende te betalen bedrag beloopt derhalve in totaal € 12.948.
2.10. De navorderingsaanslag over 2007 is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.613. De daarover verschuldigde IB en premie VV belopen (na het in aanmerking nemen van de heffingskortingen) € 12.511. Voorts is € 1.767 aan heffingsrente in rekening gebracht. Het door belanghebbende te betalen bedrag beloopt derhalve in totaal € 14.278.
2.11. Belanghebbende heeft vergeefs bezwaar aangetekend tegen de opgelegde navorderingsaanslagen. Het daartegen ingestelde beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende tijdens het onderzoek ter zitting onder meer verklaard dat ‘zijn vorige boekhouder niet wist dat hij zzp-er was’.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de onderhavige navorderingsaanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken van de Inspecteur, de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente.
3.4. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Het door belanghebbende in de procedure bij de Rechtbank en in hoger beroep voor het Hof gehouden betoog komt in de kern erop neer dat naar zijn opvatting de Inspecteur niet gerechtigd is de onderhavige navorderingsaanslagen op te leggen, omdat hij niet beschikt over een zogenoemd nieuw feit. Voorts is volgens belanghebbende te dezen geen sprake van kwade trouw.
4.2. De over het jaar 2007 opgelegde navorderingsaanslag ten bedrage van € 12.511 heeft volledig betrekking op (het corrigeren van) de bij de vaststelling van de primitieve aanslag ten onrechte verrekende loonheffing van € 12.673. Voor het navorderen van te weinig geheven belasting doordat een voorheffing – zoals de loonheffing – ten onrechte is verrekend, heeft de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 16, tweede lid, aanhef en letter a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), geen nieuw feit nodig. Het betoog van belanghebbende mist in zoverre dan ook doel.
4.3. De over het jaar 2006 opgelegde navorderingsaanslag van € 10.921 heeft voor € 7.582 betrekking op het bij de vaststelling van de primitieve aanslag ten onrechte verrekende loonheffing van € 12.038 en voor € 3.339 (42% van € 7.950) op de door belanghebbende behaalde winst uit onderneming. Met betrekking tot het bedrag van € 7.582 ter zake van de verrekening van de loonheffing heeft te gelden, hetgeen zo-even in overweging 4.2 is overwogen. Ook in zoverre heeft belanghebbende het gelijk niet aan zijn zijde.
4.4. Met betrekking tot de niet in de aangifte IB/premie VV 2006 verantwoorde winst uit onderneming heeft de Inspecteur zich onder meer op het standpunt gesteld dat sprake is van kwade trouw aan de zijde van belanghebbende dan wel aan de zijde van zijn (voormalige) adviseur.
4.5. In dit verband is het volgende van belang. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur – ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AWR – de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Van kwade trouw is sprake indien de belastingplichtige ten aanzien van dat feit de inspecteur opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt (HR 11 juni 1997, nr. 32299, LJN AA2160, BNB 1997/384). De kwade trouw van degene van wiens hulp de belastingplichtige gebruik heeft gemaakt om aan zijn verplichting tot het doen van aangifte te voldoen, dient aan de belastingplichtige te worden toegerekend (HR 23 januari 2009, nr. 07/10942, LJN BD3566).
4.6. De onderwerpelijke aangifte is ingediend door de toenmalige adviseur van belanghebbende. Vaststaat dat in de aangifte ten onrechte een belastbare winst uit onderneming is verantwoord van nihil in plaats van € 36.339. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd geen duidelijkheid kunnen verschaffen met betrekking tot de gang van zaken bij het indienen van de onderhavige aangifte. Op de vraag of belanghebbende alle voor het doen van de aangifte vereiste informatie aan zijn toenmalige adviseur heeft verstrekt, moest de gemachtigde van belanghebbende het antwoord schuldig blijven. In het licht hiervan gaat het Hof uit van de juistheid van de – blijkens het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank – door belanghebbende zelf afgelegde verklaring dat ‘zijn vorige boekhouder niet wist dat hij zzp-er was’. Deze verklaring strookt met de in het hogerberoepschrift vermelde opmerking dat de toenmalige adviseur de aangifte IB/premie VV te goeder trouw heeft ingevuld. Deze verklaringen laten naar het oordeel van het Hof geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende welbewust zijn vorige adviseur – van wiens hulp belanghebbende gebruik heeft gemaakt om aan zijn verplichting tot het doen van aangifte te voldoen – de informatie met betrekking tot de door hem in 2006 behaalde winst uit onderneming heeft onthouden, waardoor de toenmalige adviseur geen juiste aangifte kon doen. Door deze handelwijze heeft belanghebbende te kwader trouw gehandeld in de zin van artikel 16, eerste lid, AWR. Dit betekent dat de Inspecteur gerechtigd is na te vorderen ter zake van de over de winst uit onderneming verschuldigde belasting, ook al zou hij niet beschikken over een ‘nieuw feit’. Ook in zoverre treft het betoog van belanghebbende geen doel.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank terecht de navorderingsaanslagen in stand gelaten. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af.
4.8. Het hoger beroep wordt mede geacht te zijn gericht tegen de beschikkingen heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige grieven tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de navorderingsaanslagen in stand blijven en het Hof niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het hoger beroep ook in zoverre ongegrond.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2012.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.