Home

Gerechtshof Arnhem, 11-09-2012, BX7756, 11/00679

Gerechtshof Arnhem, 11-09-2012, BX7756, 11/00679

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
11 september 2012
Datum publicatie
19 september 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BX7756
Zaaknummer
11/00679

Inhoudsindicatie

Reclamebelasting.

Verordening van gemeente Ede is onverbindend door vrijstellingsbepaling in belastingplicht.

Uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 11/00679

Uitspraakdatum: 11 september 2012

Eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Ede (hierna: de Ambtenaar)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 1 september 2011, nummer AWB 09/5118 in het geding tussen

X te Z (hierna: belanghebbende)

en de Ambtenaar

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het belastingjaar 2009 een aanslag in de reclamebelasting van de gemeente Ede opgelegd ten bedrage van € 649,80.

1.2. Het bezwaar van belanghebbende is door de Ambtenaar ongegrond verklaard.

1.3. In beroep heeft de Rechtbank de uitspraak van de Ambtenaar alsmede de aanslag vernietigd.

1.4. Belanghebbende en de Ambtenaar hebben hoger beroep ingesteld. Tot de stukken van het geding behoren het van de Rechtbank ontvangen dossier, het verweerschrift in hoger beroep en de daarin genoemde bijlagen alsmede de nadere stukken die op 21 mei 2012 van de Ambtenaar zijn ontvangen en op dezelfde dag in kopie aan de gemachtigde van belanghebbende zijn doorgezonden.

1.5. Bij het onderzoek ter zitting op 31 mei 2012 te Arnhem zijn verschenen belanghebbende met zijn gemachtigde alsmede de Ambtenaar .

1.6. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende exploiteert aan de a-straat 1 te Ede een winkel onder de naam A.

2.2. Aan het pand waarin de onderneming van belanghebbende is gevestigd, is een openbare aankondiging aangebracht die vanaf de openbare weg zichtbaar is.

2.3. De vestigingsplaats van de onderneming behoort tot het kernwinkelgebied van Ede en is aan de rand daarvan gelegen.

2.4. Bij raadsbesluit van 11 december 2008 is de ‘Verordening reclamebelasting 2009’ (hierna: de Verordening) vastgesteld. Deze is bekendgemaakt door de aankondiging van terinzagelegging in een ter plaatse verschijnend huis-aan-huisblad van 24 december 2008.

2.5. De Verordening tot stand gekomen nadat de Stichting Binnenstadsmanagement Ede (hier-na: SBE) om invoering van de reclamebelasting had verzocht. Voorafgaande aan de vaststelling van de Verordening is in een referendum het draagvlak onder ondernemers gepeild. Tussen de gemeente Ede en de SBE is een convenant gesloten waarin afspraken zijn neergelegd over de besteding van de opbrengst – na aftrek van de perceptiekosten – van de reclamebelasting. In het convenant is onder meer afgesproken dat de opbrengst als subsidie wordt toegekend en dat de SBE daarvoor activiteiten zal ontplooien op het gebied van collectieve belangenbehartiging van ondernemers in het afgebakende gebied in het centrum van Ede en het bevorderen van een hoog-waardig verblijfsklimaat in dat gebied.

2.6. Van de Verordening luiden de artikelen 1 en 4, voor zover hier van belang:

‘ARTIKEL 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Deze verordening verstaat onder:

a. (…)

b. exploitant: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zijn bedrijf maakt van het ten be-hoeve van derden tegen vergoeding aanbrengen van openbare aankondigingen op door hem daartoe beschikbaar gestelde oppervlakten.

ARTIKEL 4 BELASTINGPLICHT

1. De reclamebelasting wordt geheven van degene van wie, dan wel ten behoeve van wie, openbare aankondigingen worden aangetroffen.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, wordt de reclamebelasting voor openbare aankondigingen die zijn aangebracht door een exploitant als bedoeld in ar-tikel 1 van deze verordening, geheven van die exploitant.

3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel, wordt de reclame-belasting niet geheven ter zake van openbare aankondigingen waarvoor op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst betaling moet geschieden, onderscheidenlijk een vergoe-ding verschuldigd is aan de gemeente, dan wel aan de organisatie aan wie de gemeente zich middels een convenant verplicht heeft tot het uitbetalen van opbrengsten van de re-clamebelasting.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. Partijen houdt verdeeld, of belanghebbende terecht in de heffing van de reclamebelasting is betrokken. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en de Ambtenaar bevestigend.

3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

3.3. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.4. In hoger beroep concludeert de Ambtenaar tot vernietiging van de uitspraak van de Recht-bank.

3.5. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Het geschilpunt stelt de vraag aan de orde of de Verordening met de in artikel 4 daarvan omschreven belastingplicht verbindend is.

4.2. De in de verordening opgenomen omschrijving van de belastingplicht strookt niet met het bepaalde in artikel 217 van de Gemeentewet. Door de formulering van de in artikel 4, derde lid, genoemde uitzondering op de belastingplicht is immers niet overzienbaar, laat staan voor andere belastingplichtigen controleerbaar, of de daarin bedoelde privaatrechtelijke overeenkomst bestaat en op grond daarvan betaling moet geschieden en evenmin, of de gemeente zich door middel van een convenant aan een organisatie heeft verplicht tot het uitbetalen van opbrengsten van de reclamebelasting.

4.3. Dit klemt te meer daar aan de regeling van de uitzondering elke waarborg ontbreekt als die welke besloten ligt niet alleen in de eisen die artikel 7, lid 1, van de Experimentenwet BI-zones (van 19 maart 2009, Staatsblad 165) stelt aan de aanwijzing van een vereniging of stichting waaraan de opbrengst als subsidie door de gemeente wordt verstrekt, maar ook in de eisen die artikel 7, lid 2, van die wet stelt aan de vereniging of stichting zelf en in de verplichtingen die artikel 8 van die wet aan die vereniging of stichting oplegt.

4.4. Voorts zou de omstandigheid dat de belastingplicht mede afhangt van het bestaan van een – betalingsverplichting scheppend – convenant als vorenbedoeld neerkomen op delegatie van de verordenende bevoegdheid die volgens artikel 217 van de Gemeentewet is opgedragen aan de raad. Voor zulk een delegatie is volgens artikel 127 van de Grondwet een wettelijke grondslag nodig, die – anders dan in de gevallen voorzien in artikel 225, lid 1, onderdeel a, in artikel 234, lid 1, onderdeel a, en in artikel 235, lid 2, van de Gemeentewet – evenwel ontbreekt.

4.5. Bij gebreke van een voldoende scherpe afbakening van de belastingplicht moet aan de gehele Verordening verbindende kracht worden ontzegd, zodat uit kracht daarvan geen rechtsgel-dige aanslag in de reclamebelasting kan worden opgelegd.

5. Slotsom

Het hoger beroep van de Ambtenaar is ongegrond. De uitspraak van de Rechtbank wordt beves-tigd met verbetering van de gronden zoals hiervoor gegeven.

6. Kosten

In hoger beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Gerechtshof:

– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;

– verstaat dat van de gemeente Ede een griffierecht wordt geheven van € 454.

Aldus gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. A.J. Kromhout in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2012.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (M.G.J.M. van Kempen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassa-tie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.