Home

Gerechtshof Arnhem, 11-09-2012, BX7768, 11-00822

Gerechtshof Arnhem, 11-09-2012, BX7768, 11-00822

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
11 september 2012
Datum publicatie
19 september 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BX7768
Zaaknummer
11-00822

Inhoudsindicatie

Zuiveringsheffing.

Belastingplicht. Verzorger van bewaringsdiensten leegstaande panden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 11/00822

uitspraakdatum: 11 september 2012

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

vof X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem van 10 november 2011, nummer AWB 11/1803, in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Rivierenland (hierna: de Heffingsambtenaar).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De Heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte opgegelegd.

1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar afgewezen.

1.3. Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de Heffingsambtenaar in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4. Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 19 december 2011 ter griffie ingekomen.

1.5. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2012 te Arnhem. Namens belanghebbende zijn daar verschenen haar vennoten [ ] en [ ]. Namens de Heffingsambtenaar is verschenen [ ]. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.7. Het Hof heeft het vooronderzoek heropent teneinde de Ambtenaar in de gelegenheid te stellen de in het dossier ontbrekende Verordening zuiveringsheffing Waterschap Rivierenland 2010 aan het Hof op te sturen. Vervolgens is belanghebbende in de gelegenheid gesteld op de van de Ambtenaar ontvangen verordening nadere schriftelijke opmerkingen in te brengen. Het Hof heeft vervolgens het vooronderzoek gesloten.

1.1. Partijen hebben desgevraagd het Hof toestemming verleend om zonder nadere mondelinge behandeling schriftelijk uitspraak te doen.

2. De vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende verzorgt bewaringsdiensten voor leegstaande onroerende zaken. Zij sluit hiertoe overeenkomsten met de eigenaren van de onroerende zaken en met derden die de onroerende zaak gaan bewonen (de oppassers). Een van de onroerende zaken waarvoor belanghebbende bewaringsdiensten verzorgt is a-straat 1 te Q (hierna: het pand).

2.2. Het pand bestaat uit een winkelruimte op de benedenverdieping en een daarboven gelegen opslagruimte. Krachtens een overeenkomst met belanghebbende bewonen in het onderhavige jaar twee oppassers dit pand. Eén van hen bewoont de winkelruimte, de ander de opslagruimte. De oppassers delen sanitaire voorzieningen en een keuken op de begane grond.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de aanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.

3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De Verordening zuiveringsheffing Waterschap Rivierenland 2010 (hierna: de Verordening) zoals deze in het onderhavige jaar gold, luidt onder meer als volgt:

“Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

a. (…)

e. woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

f. bedrijfsruimte: een naar zijn of haar aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een woonruimte, een zuiveringtechnisch werk of een riolering.

g. (…).

Artikel 3 Belastbaar feit en heffingsplicht

1. (…).

2. Aan de heffing worden onderworpen:

a. ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;

b. (…).

3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, is heffingsplichtig:

a. in geval van gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden: degene die door de ambtenaar belast met de heffing is aangewezen;

b. in geval van gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven: degene die dat deel in gebruik heeft gegeven met dien verstande dat degene die het deel in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

c. in geval van het voor volgtijdig gebruik ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte: degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.

4. (…).”

4.2. Het pand is een als afzonderlijk geheel te beschouwen ruimte.

4.3. De oppassers bewonen elk een gedeelte van het pand, waarvan zij exclusief het gebruik hebben. Deze delen zijn door belanghebbende bestemd om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven en daartoe ingericht. Uit artikel 1, aanhef en onderdeel e, van de verordening vloeit dan voort dat het pand geen woonruimte in de zin van de Verordening is.

4.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat het pand op grond van artikel 1, aanhef en onderdeel f, van de Verordening een bedrijfsruimte in de daar bedoelde zin is.

4.5. Belanghebbende heeft delen van het als bedrijfsruimte aan te merken pand in gebruik gegeven aan de oppassers. Uit artikel 3, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Verordening vloeit dan voort dat belanghebbende heffingsplichtig is. De aanslag is dus terecht aan belanghebbende opgelegd.

4.6. Belanghebbende heeft haar grieven tegen de hoogte van de aanslag ter zitting laten varen.

4.7. Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank een juiste beslissing genomen. Het Hof zal dan ook de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.

5. Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof heeft moeten maken.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, R.A.V. Boxem en P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

De beslissing is op 11 september 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (J. van de Merwe)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 september 2012.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.