Gerechtshof Arnhem, 11-09-2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY4120 BX7785, 11-00399
Gerechtshof Arnhem, 11-09-2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY4120 BX7785, 11-00399
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 11 september 2012
- Datum publicatie
- 19 september 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2012:BX7785
- Zaaknummer
- 11-00399
Inhoudsindicatie
Reclamebelasting.
Gemeente Barneveld. Beperking heffing tot centrumgebied is toegestaan.
Uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 11/00399
Uitspraakdatum: 11 september 2012
Eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 14 april 2011, nummer AWB 10/3509, in het geding tussen belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Barneveld (hierna: de Ambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het belastingjaar 2010 een aanslag in de reclamebelasting van de gemeente Barneveld opgelegd ten bedrage van € 500.
1.2. Op het bezwaar van belanghebbende heeft de Ambtenaar de aanslag gehandhaafd.
1.3. Het beroep tegen de uitspraak op het bezwaar is door de Rechtbank ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. Tot de stukken van het geding behoren het van de Rechtbank ontvangen dossier, het verweerschrift in hoger beroep en de daarin genoemde bijlagen.
1.5. Bij het onderzoek ter zitting op 31 mei 2012 te Arnhem zijn beide partijen met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
2. Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende drijft een kantoor onder de naam A-kantoor. Het kantoor is gevestigd aan de a-straat 1 te Barneveld.
2.2. Aan de gevel van het kantoor is vanaf de openbare weg de tekst zichtbaar ‘A-kantoor’.
2.3. Het kantoor behoort tot het gebied als bedoeld in artikel 2, lid 1, van de ‘Verordening reclamebelasting 2010-2012’ die is vastgesteld bij raadsbesluit van 9 februari 2010 (hierna: de Verordening). Op de gemeentepagina van het ter plaatse verschijnende huis-aan-huisblad van 25 februari 2010 is bekendgemaakt dat de Verordening is vastgesteld, kosteloos verkrijgbaar is en ter inzage ligt bij de afdeling financiën.
2.4. Van de Verordening luiden de artikelen 1 en 9, voor zover hier van belang:
‘Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening (…) wordt verstaan onder:
(…)
d. vestiging:
een gebouw, of deel daarvan, dat door één organisatie of bedrijf wordt gebruikt.
Artikel 9 Vrijstellingen
De reclamebelasting wordt niet geheven voor openbare aankondigingen:
a. waarvoor op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst betaling aan de gemeente moet geschieden onderscheidenlijk een vergoeding aan de gemeente verschuldigd is;
(…)
k. die korter dan 13 weken in het belastingjaar aanwezig zijn, al dan niet in één aaneen-gesloten periode;
(…)
o. die op of in verband met pin en betaalautomaten worden gebruikt.’
2.5. De toelichting op de Verordening, waarvan de tekst bij het verweerschrift in eerste aanleg is overgelegd, houdt onder meer in:
‘De gemeente Barneveld is voornemens een fonds in het leven te roepen van waaruit kos-ten worden bestreden inzake onder andere promotieactiviteiten, beveiliging en schoon-maak ten behoeve van het centrum van Barneveld. De reclamebelasting wordt in het le-ven geroepen om dit fonds te voeden. Omdat de invoering van de reclamebelasting wordt gekoppeld aan de oprichting van het centrumfonds, is er een rechtvaardigingsgrond voor een beperkt gebied waarbinnen de reclamebelasting wordt geheven. Er bestaat bij een dergelijke geografische afbakening geen strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Er is gestreefd naar een eenvoudige en efficiënte heffing. Om dit te bereiken zijn de volgende maatregelen in de verordening opgenomen:
1. Beperking van het gebied waarbinnen de reclamebelasting wordt geheven. Zie voor een uitgebreide toelichting de toelichting op artikel 2. Openbare aankondigingen buiten dit gebied zijn geen belastbaar feit.
2. Een uniform tarief (enz.)’
2.6. De zo-even bedoelde toelichting op artikel 2 luidt, voor zover hier van belang:
‘(…)
Alleen binnen het afgebakende centrum van Barneveld geplaatste of aangebrachte openbare aankondigingen vallen onder de reclamebelasting. Op de bij de verordening behorende kaart is aangegeven hoever het bereik van de reclamebelasting gaat. Ter zake van aankondigingen buiten de grenzen van dat gebied wordt dus geen reclamebelasting geheven, ook al zijn deze aankondigingen zichtbaar van de openbare weg binnen de gemeentegrenzen.
(…)
Zoals reeds opgemerkt is de invoering van de reclamebelasting in het centrum van Barneveld bedoeld voor voeding van een ondernemersfonds in het centrum. Zoals reeds opgemerkt vor-men deze motieven een objectieve rechtvaardigingsgrond om slechts in het centrum van Bar-neveld een reclamebelasting te heffen. De met de gelden van de reclamebelasting getroffen voorzieningen en verrichte diensten zijn in het bijzondere belang van en van bijzonder profijt voor de belastingplichtigen die onder het bereik van de heffing vallen.
(…)’
2.7. De toelichting op artikel 9 vermeldt onder meer:
‘Verder worden ook openbare aankondigingen bij pin en betaalautomaten vrijgesteld. Wij zijn van mening dat deze aankondigingen geen rechtstreeks en direct verband met winkels en horeca hebben en ook niet profiteren van de activiteiten die met de opbrengst worden bekos-tigd.’
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. Partijen houdt verdeeld, of belanghebbende terecht in de heffing van de reclamebelasting is betrokken. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Ambtenaar bevestigend.
3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.
3.3. In hoger beroep verzoekt belanghebbende de Verordening te vernietigen of onverbindend te verklaren.
3.4. De Ambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In zijn eerste grief voert belanghebbende aan dat hij geen direct profijt heeft van de voor-zieningen die uit de opbrengst van de reclamebelasting door de gemeente worden bekostigd en dat daardoor de gebiedsafbakening die mede zijn kantoor bestrijkt, leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing.
4.2. Bij de beoordeling van deze grief moet worden vooropgesteld dat de reclamebelasting in artikel 227 van de Gemeentewet is voorzien als een algemene belasting. In de besteding van de opbrengst van die belasting is de gemeente vrij. Evenzeer mag de gemeente die opbrengst beste-den aan activiteiten en voorzieningen binnen een bepaald gedeelte van haar grondgebied. Het karakter van een algemene belasting staat er evenmin aan in de weg dat de heffing van deze belasting is beperkt tot een gedeelte van het gemeentelijke grondgebied, mits voor die beperking een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat.
4.3. Ingeval – zoals hier – de gemeente besluit de opbrengst van een reclamebelasting te beste-den op een wijze als zo-even bedoeld en zij het object van de heffing beperkt tot openbare aan-kondigingen in het desbetreffende gedeelte van haar grondgebied, is sprake van de zo-even bedoelde objectieve en redelijke rechtvaardiging, indien die gemeente in redelijkheid heeft mo-gen uitgaan van de veronderstelling dat op deze wijze degenen die profijt kunnen hebben van de opbrengst van de belasting in de heffing worden betrokken.
4.4. Dat van die veronderstelling is uitgegaan toen de raad van Barneveld het onder 2.3 ge-noemde besluit nam, volgt uit de hiervoor onder 2.6 aangehaalde toelichting.
4.5. De hiervoor onder 2.5 opgenomen toelichting op de Verordening leidt, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 11 november 2011, nr. 10/04446 (LJN BR4564, BNB 2012/18), tot het oordeel dat de raad ook in redelijkheid heeft mogen uitgaan van deze veronderstelling, zodat de beperking van het gebied waarbinnen de reclamebelasting wordt geheven tot het centrum van Barneveld objectief en redelijk gerechtvaardigd is.
4.6. Dit wordt niet anders doordat dat gebied zodanig is afgebakend dat belanghebbendes kantoor daarbinnen valt en niet is vrijgesteld. Gesteld noch gebleken en ook op zichzelf niet aannemelijk is, dat de afbakening van het centrumgebied op de kaart waarnaar artikel 2, lid 1, van de Verordening verwijst op zichzelf willekeurig of onredelijk is. Voor de afbakening van het belastingplichtige centrumgebied behoefde de gemeenteraad geen acht te slaan op de vraag of elke vestiging als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Verordening individueel – enig of in dezelfde mate – profijt heeft van de voorzieningen ter bekostiging waarvan de opbrengst van de reclamebelasting is bestemd.
4.7. In zijn tweede grief voert belanghebbende aan, dat de heffing in strijd is met het gelijk-heidsbeginsel omdat openbare aankondigingen die op of in verband met pin en betaalautomaten worden gebruikt, zijn vrijgesteld doch overige ondernemers die in een vergelijkbare branche van dienstverlening, althans niet als winkelier of horecaondernemer werkzaam zijn, niet zijn vrijge-steld. De hiervoor onder 2.7 aangehaalde toelichting op artikel 9 van de Verordening geeft een andere reden voor de vrijstelling van aankondigingen op pin en betaalautomaten dan het ver-weerschrift in hoger beroep op bladzijde 3. Daarin merkt de Ambtenaar op, dat de vijf in Barne-veld aanwezige automaten toebehoren aan drie banken, die reeds voor andere openbare aankon-digingen in de heffing van de reclamebelasting zijn betrokken. Deze verklaring is niet in tegen-spraak met de feitelijke stellingen van belanghebbende en komt het Hof op zichzelf geloofwaar-dig voor. Elk van beide aangevoerde redenen vormt op zichzelf een redelijke rechtvaardiging voor de vrijstelling die in artikel 9 van de Verordening onder o is opgenomen. Tot een willekeu-rige en onredelijke belastingheffing van de niet-vrijgestelde aankondigingen leidt deze vrijstel-ling dan ook niet. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is geen sprake. De tweede grief faalt derhalve eveneens.
5. Slotsom
Het hoger beroep is ongegrond. De Rechtbank heeft het beroep terecht ongegrond verklaard.
6. Kosten
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen aanleiding.
7. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. A.J. Kromhout in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2012.
De griffier, De voorzitter,
(W.J.N.M. Snoijink) (M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassa-tie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.