Home

Gerechtshof Arnhem, 18-09-2012, BX8221, 12-00115

Gerechtshof Arnhem, 18-09-2012, BX8221, 12-00115

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
18 september 2012
Datum publicatie
26 september 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BX8221
Zaaknummer
12-00115

Inhoudsindicatie

BPM.

Bestelauto voor ondernemer. Doorschuifregeling. Voorwaarden. Ontbreken doorschuifverklaring in administratie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 12/00115

uitspraakdatum: 18 september 2012

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 31 januari 2012, nummer AWB 11/3576, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 5.975. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 597.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot nihil.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 31 januari 2012 ongegrond verklaard.

1.4 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur.

1.6 Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende is gehuwd met A (hierna: de echtgenote). Samen hebben zij op 18 maart 2002 de vennootschap onder firma B (hierna: de vof) opgericht.

2.2 Tot het vermogen van de vof behoorde een bestelauto van het merk Opel, kenteken AA-BB-00 (hierna: de bestelauto). De bestelauto is op 25 april 2007 op naam van belanghebbende gesteld. De Inspecteur heeft aan belanghebbende daarbij een vrijstelling verleend van € 12.320 aan BPM op grond van artikel 13a van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet).

2.3 Eind 2009 is belanghebbende ernstig ziek geworden. De echtgenote heeft de bestelauto op 31 december 2009 op haar naam laten overschrijven. De bestelauto is op dezelfde dag geplaatst op het terrein van autobedrijf C bv (hierna: het autobedrijf). Op 31 december 2009 is tevens een schorsing van de bestelauto ingeschreven bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Op 2 februari 2010 heeft de echtgenote de bestelauto overgedragen aan het autobedrijf. Deze heeft de bestelauto in de bedrijfsvoorraad opgenomen. Het autobedrijf heeft de bestelauto in maart 2010 verkocht aan D.

2.4 Belanghebbende heeft een verklaring overgelegd, gedagtekend 2 maart 2012, waarin belanghebbende en zijn echtgenote hebben verklaard te voldoen aan de voorwaarden van de doorschuifregeling van artikel 13a, vierde lid van de Wet (hierna: de doorschuifregeling) voor de overdracht van de bestelauto op 31 december 2009.

2.5 Belanghebbende heeft voorts een verklaring overgelegd, gedagtekend 3 februari 2012, waarin belanghebbende en het autobedrijf hebben verklaard te voldoen aan de voorwaarden van de doorschuifregeling voor de overdracht van de bestelauto. Ook voor de overdracht van de bestelauto door het autobedrijf aan D heeft belanghebbende een ongedagtekende verklaring overgelegd waarin het autobedrijf en D verklaren te voldoen aan de voorwaarden.

2.6 De Inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd aan belanghebbende ter zake van de wijziging van de tenaamstelling van de bestelauto op 31 december 2009 en het beroep van belanghebbende op toepassing van de doorschuifregeling afgewezen.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of belanghebbende terecht een beroep op de doorschuifregeling heeft gedaan voor de wijziging in de tenaamstelling van de bestelauto op 31 december 2009. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend.

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het daarvan opgemaakte proces-verbaal.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de Inspecteur, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.

3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet is onder meer belasting verschuldigd ter zake van de registratie van een bestelauto in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens.

4.2 In artikel 13a van de Wet is onder andere het volgende bepaald:

“1. Vrijstelling van belasting wordt verleend voor bestelauto's die op naam worden gesteld van een ondernemer als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, die de bestelauto meer dan bijkomstig gebruikt in het kader van zijn onderneming. (…)

3. Indien tijdens de eerste vijf jaren na het tijdstip waarop de bestelauto is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 1, tweede lid, niet of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen voor de vrijstelling, wordt vanaf dat moment het bedrag waarvan vrijstelling is verleend, nadat dit is verminderd overeenkomstig artikel 10, als belasting verschuldigd. De verschuldigd geworden belasting wordt door de ondernemer, bedoeld in het eerste lid, op aangifte voldaan binnen een maand na het tijdstip waarop niet of niet langer aan de voorwaarden en beperkingen voor de vrijstelling wordt voldaan.

4. Indien bij wijziging van de tenaamstelling van de bestelauto overigens voldaan blijft worden aan de voorwaarden en beperkingen van de vrijstelling blijft, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, het derde lid buiten toepassing. Alsdan treedt degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld, vanaf het moment van de wijziging van de tenaamstelling voor de toepassing van dit artikel in de plaats van degene op wiens naam het kenteken daarvoor was gesteld.”

4.3 Ingevolge artikel 1a van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) blijft bij wijziging van de tenaamstelling van de bestelauto artikel 13a, derde lid, van de Wet buiten toepassing indien het kenteken van een bestelauto waarvoor ingevolge artikel 13a van de Wet vrijstelling van belasting is verleend, binnen vijf jaren na het tijdstip waarop de bestelauto is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet, op naam wordt gesteld van een ondernemer die voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 13a, eerste en tweede lid, van de Wet (hierna: de koper), en in de administratie van de ondernemer op wiens naam het kenteken daarvoor was gesteld een verklaring is opgenomen waarin deze ondernemer en de koper ten aanzien van de bestelauto verklaren, dat de koper voor de toepassing van artikel 13a in de plaats treedt van de ondernemer op wiens naam het kenteken daarvoor was gesteld.

4.4 Belanghebbende is van oordeel dat de doorschuifregeling van toepassing is, omdat de bestelauto bedrijfsmatig is verkocht en de doorschuifverklaringen als bedoeld in artikel 1a van het Uitvoeringsbesluit zijn overgelegd.

4.5 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat bij wijziging van de tenaamstelling van de bestelauto belanghebbende niet beschikte over een verklaring als bedoeld in artikel 1a van het Uitvoeringsbesluit en dat het ontbreken van een doorschuifverklaring op dat moment de toepassing van de doorschuifregeling verhindert.

4.6 Naar het oordeel van het Hof volgt uit de tekst van artikel 13a, vierde lid, van de Wet en artikel 1a, aanhef van het Uitvoeringsbesluit dat belanghebbende bij de wijziging van de tenaamstelling van de bestelauto, 31 december 2009, een doorschuifverklaring in zijn administratie opgenomen had moeten hebben. Tussen partijen is niet in geschil dat op dat moment geen doorschuifverklaring in de administratie was opgenomen. Nu niet is voldaan aan één van de voorwaarden voor de toepassing van de doorschuifregeling heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof terecht de naheffingsaanslag opgelegd. Dat naderhand de doorschuifverklaring wel is overgelegd en de bestelauto bedrijfsmatig in gebruik is gebleven, zoals belanghebbende stelt, doen hieraan niet af.

4.7 Tussen partijen is de hoogte van de naheffingsaanslag niet in geschil, zodat het Hof de naheffingsaanslag in stand zal laten.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De beslissing is op 18 september 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(S. Darwinkel) (R.F.C. Spek)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 september 2012.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.