Home

Gerechtshof Arnhem, 09-10-2012, BY0453, 11-00425

Gerechtshof Arnhem, 09-10-2012, BY0453, 11-00425

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
9 oktober 2012
Datum publicatie
17 oktober 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BY0453
Zaaknummer
11-00425

Inhoudsindicatie

Minas.

Fosfaatheffing van pluimveehouder. Geen strijdigheid met art. I Eerste Protocol EVRM.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 11/00425

uitspraakdatum: 9 oktober 2012

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de vennootschap onder firma X Y te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 april 2011, nummer AWB 09/3070, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (voorheen: het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedsel¬kwaliteit, hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is over het jaar 2004 een naheffingsaanslag in de verfijnde fosfaatheffing opgelegd.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 april 2011 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede het nadere stuk dat op 13 september 2012 van de gemachtigde van belanghebbende per fax is ontvangen en op dezelfde datum per post is doorgezonden aan de Inspecteur.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door de vennoten van belanghebbende, en door A, werkzaam bij de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders, alsmede de Inspecteur.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende exploiteerde in 2004 een bedrijf in de zin van de Meststoffenwet (hierna: de Msw). Het betreft een pluimveehouderij met grootouderdieren van vleeskuikens en een paardenfokkerij. De pluimveehouderij en de paardenfokkerij zijn voor de toepassing van de Msw aangemerkt als één bedrijf.

2.2 Tot in 2003 werden de vleeskuikengrootouderdieren als eendagskuikens op het bedrijf van belanghebbende aangevoerd en opgefokt. Vanaf 2004 worden de vleeskuiken-grootouderdieren als geslachtsrijpe dieren aangevoerd als ze ongeveer 20 weken oud zijn. De dieren worden gehouden op houtkrullen en verlaten het bedrijf van belanghebbende weer op een leeftijd van ongeveer 60 weken.

2.3 Belanghebbende houdt binnen de paardenfokkerij ongeveer 30 paarden. De paarden worden geweid op 11 hectare weiland. Voor de bemesting van het weiland heeft belanghebbende varkensmest aangevoerd.

2.4 Het stalsysteem en de aard van de bedrijfsvoering binnen de onderhavige pluimvee¬houderij brengen met zich dat de mest slechts eenmaal per dierronde kan worden afgevoerd. Uit hygiënische overwegingen (besmettingsgevaar) wordt de pluimveemest niet in de paardenfokkerij aangewend. De pluimveehouderij kent een zogenoemd gesloten mineralen¬systeem. Aanvoer van mineralen vindt plaats in de vorm van dieren en voer, afvoer in de vorm van eieren, (dode) dieren en mest.

2.5 Belanghebbende heeft voor het jaar 2004 aangifte voor de verfijnde fosfaatheffing gedaan. Volgens de aangifte was belanghebbende geen fosfaatheffing verschuldigd. Binnen het door belanghebbende toegepaste aangiftesysteem kon zij rekening houden met mestvoorraden aan het begin en het einde van het kalenderjaar. Op het bezwaar van belanghebbende is haar aangifte voor de fosfaatheffing voor het jaar 2003 gewijzigd. Door deze wijziging, waarbij de eindvoorraad ultimo 2003 werd aangepast, moest ook de beginvoorraad voor het jaar 2004 worden gewijzigd hetgeen aanvankelijk leidde tot een op te leggen naheffingsaanslag in de fosfaatheffing van € 35.604. Bij uitspraak op het daartegen ingediende bezwaarschrift heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot € 30.357.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Partijen houdt verdeeld of de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich in hoger beroep toe op de vraag of de fosfaatheffing in dit geval in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het Eerste Protocol).

3.2 Belanghebbende stelt dat de heffing volgens het verfijnde mineralenaangiftesysteem (hierna: het minas) in de omstandigheden van haar geval in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol. Zij voert daartoe aan dat in haar geval sprake is van een gesloten mineralen-systeem waarbij alle aangevoerde mineralen ook weer worden afgevoerd. De mineralen¬balans kan dan niet tot een (hoge) heffing leiden. Gelet hierop is in haar geval sprake van een minas-gat waarvoor geen duidelijke verklaring is te geven, maar dat wel leidt tot een extreem hoge heffing. Het gaat landelijk om slechts ongeveer 15 zogenoemde “opfokbedrijven groot-ouders”. Waarschijnlijk is, aldus belanghebbende, het minas-gat te wijten aan een te laag gehalte mineralen in de voor de dieren gehanteerde normen. Mogelijk slaan vleeskuiken-grootouderdieren tijdens hun legperiode meer mineralen op in hun lichaam en in eieren dan andere soorten pluimvee. Omdat de omstandigheden op zo’n bedrijf aanzienlijk verschillen van het gangbare opfok- of mestbedrijf zullen de fosfaatnormen die in de wettelijke regeling gesteld zijn voor de afvoer van mineralen, op haar niet toegepast kunnen worden. Het niet-temin volgens het wettelijke systeem toepassen van de normen leidt in haar geval tot een individuele en buitensporige last.

3.3 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat ook in het geval van belanghebbende het wettelijke systeem moet worden toegepast. De wetgever heeft in de resultaten van onder¬zoeken die zijn uitgevoerd nadat het minas werd ingevoerd, geen aanleiding gevonden de normen in de pluimveehouderij aan te passen. Met de invoering van het minas heeft de wetgever de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid niet overschreden.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben de partijen ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur, en, naar het Hof begrijpt, primair tot vernietiging en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag.

3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Op grond van de Msw kan voor het doen van aangifte voor de mineralenheffing worden gekozen uit de forfaitaire aangifte en de verfijnde aangifte. Indien verfijnde aangifte wordt gedaan moeten daarin voor de aan- en afgevoerde dieren en dierproducten de normen worden gehanteerd die zijn opgenomen in bijlage D van de Msw en de daarbij behorende tabellen. Belanghebbende heeft voor het jaar 2004 een verfijnde aangifte gedaan.

4.2 De toepassing van de wettelijke berekeningsvoorschriften leiden in het geval van belanghebbende voor het jaar 2004 tot een fosfaatheffing van € 30.357. Partijen verschillen daarover niet van mening.

4.3 Bij de beoordeling van de door belanghebbende aangevoerde grond voor haar hoger beroep geldt dat aan de wetgever op fiscaal gebied volgens vaste rechtspraak een ruime beoordelingsvrijheid toekomt, in die zin dat diens oordeel moet worden geëerbiedigd tenzij dat van redelijke grond ontbloot is. Van een inbreuk op artikel 1 van het Eerste Protocol is eerst sprake indien de aan de orde zijnde wetgevende maatregel geen 'fair balance' teweegbrengt tussen de betrokken belangen. Deze balans ontbreekt indien de desbetreffende maatregel in de omstandigheden van het concrete geval voor de belastingplichtige leidt tot een individuele en buitensporige last ('individual and excessive burden'). Daartoe dient te worden beoordeeld wat de positie in dezen is van belanghebbende en om welke redenen de wettelijke regeling is ingevoerd.

4.4 Ten aanzien van de vraag of sprake is van een fair balance tussen de maatregelen die zijn genomen in het algemeen belang en het individuele belang van belanghebbende, overweegt het Hof dat de met de Minaswetgeving nagestreefde doelstellingen zwaarwegend zijn. Minas dient een algemeen belang, hierin bestaande dat het mineralenverlies door de landbouw en de veeteelt wordt teruggebracht ter verbetering van het milieu. De wetgever heeft dit belang aan de onderhavige wettelijke regeling ten grondslag gelegd en van dat uitgangspunt kan niet worden gezegd dat het van redelijke grond is ontbloot. Gelet op de doelstelling van de wetgever kan niet worden gezegd dat geen redelijke verhouding bestaat tussen het gestelde algemene belang en de nadelige gevolgen die de fosfaatheffing heeft voor individuele heffingsplichtigen zoals belanghebbende.

4.5 Nadat de onderhavige regelgeving tot stand was gekomen, was voor een ieder duidelijk wie de belastingplichtige is, op welke grondslag en naar welke maatstaf de regulerende mineralenheffingen worden geheven, op welk moment de belasting verschuldigd wordt en op welke wijze de verschuldigde belasting moet worden voldaan. In hoofdstuk IV van de Msw en de daarop gebaseerde regelingen, zijn de verplichtingen van een heffingsplichtige voldoende duidelijk en nauwkeurig omschreven. Daaraan doet niet af dat de precieze uitkomst van elke heffing per jaar niet op voorhand vaststaat. Dat is immers afhankelijk van de vraag hoe groot de maatstaf van heffing in een bepaald jaar zal zijn en dat kan, bij de door de wetgever gekozen omschrijving daarvan, eerst na afloop van het kalenderjaar worden vastgesteld.

4.6 Dit wordt niet anders indien, zo begrijpt het Hof belanghebbendes stelling dienaangaande, belanghebbende ervan uitging dat zij, bij een door haar in haar bedrijf verondersteld gesloten mineralensysteem, niet verwachtte dat zij hoge heffingen zou moeten voldoen en de jaren vóór 2004 ook zodanig verliepen dat haar geen heffing werd opgelegd. Gelet op de door de wetgever gekozen wijze van heffing en vaststelling van de heffingsmaatstaf, staat ieder jaar - behoudens verliesverrekening maar dat is hier niet aan de orde - op zichzelf.

4.7 Ook de stelling van belanghebbende dat de vorenbedoelde schending van artikel 1 Eerste protocol wordt veroorzaakt doordat de normen in bijlage D bij de Msw op haar niet van toepassing kunnen zijn omdat die normen niet gelden in haar zeer specifieke pluimveehouderij, kan aan het voorgaande niet afdoen. Indien deze stelling van belanghebbende al juist is, betekent dat, dat de heffing het gevolg is van een zekere grofheid die nu eenmaal inherent is aan een forfaitaire regeling. Hierbij is van belang dat de hier aan de orde zijnde verdragsbepaling niet het treffen eist van zo uitgewerkte regelingen dat elke ongelijkheid of onevenredigheid in elke denkbare situatie wordt vermeden. Het hanteren van forfaits (en ficties) door de wetgever is - met andere woorden - toegestaan.

4.8 Het bedrag van de heffing als zodanig en de wijze van berekening daarvan zijn, zoals gezegd, tussen partijen niet in geschil. Het bedrag is berekend conform de geldende wettelijke bepalingen en de daarop gebaseerde voorschriften. Dat het bedrag, zoals belanghebbende stelt, zeer hoog is, is louter het gevolg van het algemeen geldende heffingssysteem. Een hoge heffingsmaatstaf leidt nu eenmaal tot een hoge heffing. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een buitensporige last in de hiervoor bedoelde zin komt geen doorslaggevende betekenis toe aan de wijze waarop de heffing (in dit geval: met behulp van forfaitaire normen) is berekend. Beslissend is de mate waarin de betrokkene in de gegeven omstandigheden getroffen wordt door de desbetreffende verplichting (Hoge Raad 12 augustus 2011, nr. 10/02949, LJN BR4868). Gelet daarop bestaat er onvoldoende grond om aan te nemen dat de heffing voor belanghebbende in de omstandigheden van haar geval leidt tot een individuele buitensporige last die strijdig is met artikel 1 van het genoemde Protocol en voor het oordeel dat het bewust door de wetgever gekozen systeem van heffen in haar geval buiten toepassing zou moeten blijven.

ten overvloede

4.9 Het vorenstaande oordeel neemt niet weg dat ook naar de overtuiging van het Hof de toepassing van het wettelijke systeem een buitengewoon zware last op belanghebbende legt die de wetgever, in de bijzondere omstandigheden van haar geval, wellicht niet voor ogen heeft gehad. Zulks zou aanleiding kunnen geven tot het toepassen in haar geval van de zogenoemde hardheidsclausule. Die toepassing is echter voorbehouden aan de bevoegde Minister en staat niet aan de rechter ter beoordeling.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. R. den Ouden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2012.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (J.P.M. Kooijmans)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 oktober 2012.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.