Home

Gerechtshof Arnhem, 09-10-2012, BY0460, 12/00087 en 12/00088

Gerechtshof Arnhem, 09-10-2012, BY0460, 12/00087 en 12/00088

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
9 oktober 2012
Datum publicatie
17 oktober 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BY0460
Zaaknummer
12/00087 en 12/00088

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Bekendmaking aanslag bij faillissement. Geen bekendmaking aan belastingplichtige. Verschoonbaarheid termijnoverschrijding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummers 12/00087 en 12/00088

uitspraakdatum: 9 oktober 2012

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 februari 2012, nummers AWB 11/2879 en 11/2880, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.277. Bij beschikking is een verzuimboete van € 113 wegens het niet tijdig doen van aangifte vastgesteld. Aan heffingsrente is bij beschikking een bedrag van € 1.319 in rekening gebracht.

1.2 Aan belanghebbende is voorts voor het jaar 2007 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.625. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag van € 6 in rekening gebracht.

1.3 Op het tegen voormelde aanslagen gerichte bezwaarschrift, gedagtekend 12 maart 2011 en door de Inspecteur ontvangen op 15 maart 2011, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard

1.4 Belanghebbende is tegen de uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij mondelinge uitspraak van 2 februari 2012 ongegrond verklaard.

1.5 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben.

1.7 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door A, alsmede de Inspecteur.

1.8 Van het verhandelde ter zitting, waarbij tevens de zaken van A met de hofkenmerken 12/00089 en 12/00090 zijn behandeld, is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende was samen met zijn partner, A, firmant van de vennootschap onder firma genaamd “V.o.f. B” (hierna: de firmanten).

2.2 Op 11 juli 2007 is het faillissement uitgesproken van de firmanten en is C (hierna: de curator), werkzaam voor D, a-straat 1 te Q tot curator in het faillissement benoemd.

2.3 In verband met het faillissement gold ter zake van aan belanghebbende geadresseerde poststukken een postblokkade. Die postblokkade is in september 2009 opgeheven.

2.4 Met dagtekening 16 april 2009 is voor het jaar 2006 een (ambtshalve) aanslag IB/PVV opgelegd. Het aanslagbiljet is door de ontvanger van de Belastingdienst naar de curator verzonden.

2.5 Met dagtekening 19 februari 2010 heeft de Inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2007 ook een (ambtshalve) aanslag IB/PVV opgelegd. Ook dit aanslagbiljet is door de ontvanger van de Belastingdienst naar de curator verzonden.

2.6 Het faillissement is in juni 2010 opgeheven. Belanghebbende is hiervan eerst in september 2010 in kennis gesteld.

2.7 Met dagtekening 12 maart 2011, door de Inspecteur ontvangen op 15 maart 2011, heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om ambtshalve een vermindering te verlenen van de in 2.4 en 2.5 vermelde aanslagen.

2.8 De Inspecteur heeft met dagtekening 23 mei 2011 op het in 2.7 bedoelde verzoek van belanghebbende gereageerd. Hij heeft het verzoek als een bezwaarschrift aangemerkt en heeft voorts een voorstel gedaan voor het afdoen van het verzoek tot het ambtshalve verlenen van een vermindering.

2.9 Met dagtekening 17 juni 2011 heeft de Inspecteur in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de in 1.1 en 1.2 vermelde aanslagen en beschikkingen niet-ontvankelijk verklaard.

2.10 De Inspecteur is ambtshalve ten dele tegemoetgekomen aan het verzoek van belanghebbende.

2.11 De Rechtbank heeft de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar door de Inspecteur bevestigd.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of de Inspecteur terecht de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard.

3.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur moeten worden vernietigd, omdat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding (artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) en omdat de Inspecteur de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb heeft geschonden.

3.3 De Inspecteur conformeert zich aan de uitspraak van de Rechtbank.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar alsmede tot terugwijzing van de zaak naar de Inspecteur voor een inhoudelijke behandeling.

3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 De bekendmaking van een aanslag geschiedt ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 door de ontvanger door toezending of uitreiking van het door de inspecteur voor de belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet. In overeenstemming met het bepaalde in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt dit in de regel door toezending aan de belanghebbende.

4.2 Bekendmaking van een aanslag die is gesteld ten name van een persoon die failliet is verklaard, kan ook rechtsgeldig plaatsvinden doordat de ontvanger het tot deze belastingschuldige gerichte aanslagbiljet, zoals in het onderhavige geval ook is geschied, rechtstreeks zendt naar het adres van de curator (vergelijk: Hoge Raad van 26 februari 2010, nummer 08/01917, LJN BL5555, BNB 2010/136). Of er ten tijde van het opleggen van de aanslagen al dan niet sprake was van een postblokkade jegens belanghebbendes postadres, doet hieraan niet af. Dit betekent dat de bezwaartermijn ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) aanvangt met ingang van de dag na dagtekening van het betreffende aanslagbiljet. De onderhavige bezwaartermijnen eindigden derhalve op 28 mei 2009 (met betrekking tot het jaar 2006) respectievelijk 2 april 2010 (met betrekking tot het jaar 2007). De onderwerpelijke, in één geschrift vervatte, bezwaarschriften van belanghebbende zijn door de Inspecteur ontvangen op 15 maart 2011. Zij zijn derhalve niet binnen de wettelijke bezwaartermijn ingediend.

4.3 Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In dit kader is vereist dat een belastingplichtige nadat hij voor het eerst kennis heeft genomen van het bestaan van de aanslag, het bezwaarschrift zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs mag worden verlangd heeft ingediend bij de inspecteur (vergelijk: Hoge Raad 22 januari 2010, nr. 09/00526, LJN BL0078, BNB 2010/88). Belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, stelt zich op het standpunt dat hij door de curator niet op de hoogte is gesteld van de aan hem opgelegde aanslagen en dat hij, toen hij wist dat deze aanslagen aan hem waren opgelegd, zo spoedig als mogelijk de onderhavige bezwaren heeft ingediend.

4.4 De Inspecteur heeft niet betwist dat belanghebbende niet door de curator van het bestaan van de onderwerpelijke aanslagen op de hoogte is gesteld. Alsdan, kan belanghebbende in redelijkheid niet worden verweten dat hij de bezwaarschriften buiten de wettelijke termijn heeft ingediend. In aanmerking genomen dat belanghebbende zeer spoedig nadat hij van het bestaan van de aanslagen op de hoogte raakte, omstreeks eind februari 2011, de onderhavige bezwaren bij de Inspecteur heeft ingediend (15 maart 2011), is de conclusie gerechtvaardigd dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest met het buiten de wettelijke termijn indienen van het bezwaar. Belanghebbende is derhalve door de Inspecteur ten onrechte in zijn bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

4.5 De stelling van de Inspecteur dat belanghebbende behoorde te weten dat de aanslagen opgelegd waren omdat hij daarvoor, gelet op de omstandigheden, een onderzoeksplicht had, vindt geen steun in het recht.

4.6 Het oordeel van de Rechtbank dat, onder verwijzing naar Hoge Raad 14 mei 2004, nr. 39 246, LJN AO9503, BNB 2004/245, gebreken in de communicatie tussen de curator en belanghebbende geen excuus opleveren voor de overschrijding van de bezwaartermijn, geldt in de situatie waarin de belastingplichtige lopende de bezwaartermijn op de hoogte is van het bestaan van de opgelegde aanslagen, maar niet in de gevallen, zoals het onderhavige, waarin belanghebbende daarvan niet op de hoogte was. De Rechtbank is derhalve uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting.

4.7 Gelet op het vorenoverwogene is belanghebbende in zijn bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Aan belanghebbendes grief dat de Inspecteur de hoorplicht zou hebben geschonden komt het Hof dan niet meer toe.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. Het Hof zal de zaak op de voet van artikel 27j, eerste lid, van de AWR in verbinding met artikel 8:74, vierde lid, van de Awb naar de Inspecteur terugwijzen en hem opdragen ten aanzien van onderwerpelijke bezwaarschriften opnieuw uitspraak te doen.

5. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. In beroep bij de Rechtbank is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb. De kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken stelt het Hof overeenkomstig het voornoemde Besluit vast op € 20 voor de reis- en verblijfkosten.

6. Beslissing

Het Hof:

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

– verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond,

– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,

– wijst de zaken terug naar de Inspecteur teneinde op de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2006 en 2007 en de in 1.1 en 1.2 vermelde beschikkingen te beslissen,

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 20, en

– gelast dat de Staat aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 41 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 115 in verband met het hoger beroep bij het Hof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

De beslissing is op 9 oktober 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(C.E. te Brake) (A.J. Kromhout)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 9 oktober 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.