Home

Gerechtshof Arnhem, 23-10-2012, BY1913, 12-00078

Gerechtshof Arnhem, 23-10-2012, BY1913, 12-00078

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
23 oktober 2012
Datum publicatie
1 november 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BY1913
Zaaknummer
12-00078

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Agrarische ondernemer wil geen zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling. Toepassing urencriterium. Bewijslast op inspecteur.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 12/00078

uitspraakdatum: 23 oktober 2012

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 januari 2012, nummer AWB 11/1681, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur bij beschikking het verlies vastgesteld op € 385.972, waarvan € 381.152 ondernemingsverlies (hierna: de verliesvaststellingsbeschikking).

1.2. Belanghebbende heeft tegen de verliesvaststellingsbeschikking een bezwaarschrift ingediend, waarbij hij het standpunt heeft ingenomen dat het ondernemingsverlies moet worden vastgesteld op een bedrag van € 414.474.

1.3. De Inspecteur heeft de verliesvaststellingsbeschikking bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

1.4. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 3 januari 2012 het beroep ongegrond verklaard.

1.5. Belanghebbende heeft bij brief van 13 februari 2012, bij het Hof ingekomen op 14 februari 2012, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.7 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende bijgestaan door zijn gemachtigde [ ]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [ ] en [ ].

1.8 De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

2.1 Belanghebbende drijft samen met zijn echtgenote in maatschapverband een melkveehouderij in Q, onder de naam maatschap X. Deze melkveehouderij wordt uitgeoefend op ongeveer 68 hectare grond en omvat in het jaar 2007 145 melkkoeien en 20 stuks jongvee. De winst van de maatschap bedraagt in 2007 € 11.837 negatief. Belanghebbendes aandeel in dit verlies bedraagt € 2.159 negatief.

2.2 Belanghebbende is tevens vennoot in de vennootschap onder firma A (hierna: vof A), welke vennootschap een windturbinepark exploiteert. Belanghebbendes winstaandeel in vof A bedraagt in 2007 € 18.597 negatief.

2.3 Als gevolg van investeringen in vof A heeft belanghebbende recht op € 704.000 aan energie-investeringsaftrek. In het jaar 2007 kan daarvan € 393.718 worden aangewend.

2.4 Op 19 maart 2009 heeft belanghebbende voor het jaar 2007 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 419.294 negatief. De winst uit onderneming bedraagt € 414.474 negatief. In de aangifte is geen zelfstandigenaftrek geclaimd noch rekening gehouden met de MKB-winstvrijstelling.

2.5 Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur alsnog de zelfstandigenaftrek (€ 9.028 negatief) en de MKB-winstvrijstelling (€ 42.350) in aanmerking genomen en de winst uit onderneming vastgesteld op € 381.152 negatief.

2.6 In de jaren 2001 tot en met 2006 en de jaren 2008 tot en met 2010 heeft belanghebbende telkenmale zelfstandigenaftrek geclaimd. Zijn echtgenote heeft nimmer een beroep gedaan op de zelfstandigenaftrek.

2.7 Op 10 mei 2007 heeft belanghebbende de ‘Gecombineerde opgave voor Landbouwtelling, Mestwetgeving en de Verzamelaanvraag Gemeenschappelijk landbouwbeleid (hierna: GDI)’ ingediend bij de Dienst Regelingen. Bij rubriek 2 A1 ‘gegevens bedrijfshoofd/bedrijfsleider en echtgenoot’ heeft belanghebbende ingevuld dat de gemiddelde arbeidstijd van het bedrijfshoofd/bedrijfsleider in de periode april 2006 t/m maart 2007 meer dan 38 uur per week bedroeg. Op de betreffende vraag in de GDI 2008 – ingediend 6 mei 2008 – heeft belanghebbende eveneens geantwoord dat de gemiddelde arbeidstijd van het bedrijfshoofd/bedrijfsleider in de periode april 2007 t/m maart 2008 38 uur per week of meer bedroeg.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Ter zitting in hoger beroep heeft belanghebbende het geschil beperkt tot het antwoord op de vraag of belanghebbende voldoet aan het urencriterium als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, legt belanghebbende zich neer bij de toepassing van de MKB-winstvrijstelling en de zelfstandigenaftrek.

3.2 Belanghebbende betoogt dat hij als gevolg van de ziekte van zijn echtgenote geen 1.225 uren aan zijn ondernemingen heeft kunnen besteden. Verder wijst hij erop dat hij geen urenstaat heeft bijgehouden en de beschikking heeft over personeelsleden en twee melkrobots.

3.3 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende in het jaar 2007 meer dan 1.225 uur aan zijn ondernemingen heeft besteed. Hij wijst in dat verband op de door belanghebbende ingevulde GDI 2007 en 2008, op de verklaring van belanghebbende ter zitting van de Rechtbank, op de grootte van de melkveehouderij en op de overige door belanghebbende in de periode 2001 t/m 2010 gedane aangiften.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en tot vaststelling van het verlies uit onderneming op € 414.474.

3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Ingevolge artikel 3.2 van de Wet IB 2001 is de belastbare winst uit onderneming het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit één of meer ondernemingen verminderd met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling. De zelfstandigenaftrek maakt onderdeel uit van de ondernemersaftrek.

4.2 Ingevolge artikel 3.76 van de Wet IB 2001 respectievelijk artikel 3.79a van de Wet IB 2001 gelden de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet. Artikel 3.6, lid 1, van de Wet IB 2001 bepaalt dat is voldaan aan het urencriterium indien gedurende het kalenderjaar ten minste 1.225 uren zijn besteed aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet. Als tijd die is besteed aan het drijven van een onderneming wordt aangemerkt, alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming (HR 14 maart 2003, nr. 37.975, LJN AF5827, BNB 2003/201 en HR 30 maart 2007, nr. 42.908, LJN BA1832, BNB 2007/185).

4.3 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij niet voldoet aan het genoemde urencriterium. In een dergelijk geval rust op de Inspecteur de last om het tegendeel aannemelijk te maken. Het overleggen van een urenstaat is in dat verband niet vereist. De Inspecteur kan ook op andere wijze het door hem gestelde aannemelijk maken.

4.4 Naar het oordeel van het Hof is de Inspecteur in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat i) de melkveehouderij over 145 melkkoeien en 68 ha grond beschikt, ii) het melkquotum 1.200.000 kilogram bedraagt, iii) de omzet in 2007 met € 83.444 is gestegen ten opzichte van 2006 iv) belanghebbendes echtgenote zeer beperkt meewerkt op de boerderij, v) belanghebbende in het jaar 2007 werd ondersteund door drie à vier personeelsleden die ieder minder dan tien uur per week op het bedrijf werkten, vi) blijkens de GDI de gemiddelde arbeidstijd van belanghebbende – zijnde het bedrijfshoofd/bedrijfsleider – op het agrarische bedrijf in de periode april 2006 t/m maart 2007 respectievelijk april 2007 t/m maart 2008 38 uren per week of meer bedroeg, vii) belanghebbende de GDI 2007 en 2008 zelf heeft ingevuld, viii) hij met de ondertekening van de GDI heeft verklaard de GDI naar waarheid te hebben ingevuld, ix) de GDI op 10 mei 2007 respectievelijk op 6 mei 2008 – derhalve na afloop van het betreffende tijdvak – is ingediend, x) belanghebbende in de jaren 2006 en 2008 stelt wel te voldoen aan het urencriterium, xi) in 2007 minder is uitgegeven aan personeelskosten en kosten van loonwerkers dan in 2006 en xii) in 2008 nagenoeg evenveel personeelsleden op het bedrijf werkzaam waren als in 2007.

4.5 Belanghebbende heeft aangevoerd dat de ziekte van zijn echtgenote er de oorzaak van is geweest dat hij in 2007 niet aan het urencriterium voldeed. Niet ter discussie staat dat de echtgenote van belanghebbende in 2007 ziek is geweest. Gelet op hetgeen in 4.4 is overwogen, het bezwaarschrift waarin niet over de ziekte van belanghebbendes echtgenote wordt gerept, de verklaring van belanghebbende ter zitting bij de Rechtbank dat – afgezien van de bouw van het windmolenpark – 2007 een jaar als alle andere was, en hetgeen belanghebbende ter zitting van het Hof omtrent de GDI heeft verklaard, in die zin dat hij het formulier zonder er diep over na te denken, uitgaande van een normale werkweek heeft ingevuld, acht het Hof echter niet geloofwaardig dat belanghebbende als gevolg van de ziekte van zijn echtgenote geen 1.225 uren aan werkzaamheden voor zijn ondernemingen heeft besteed. Ook de omstandigheid dat belanghebbende beschikte over personeelsleden en twee melkrobots leidt niet tot een ander oordeel, nu het jaar 2007 op deze punten niet afwijkt van het jaar 2008.

4.6 Gelet op het vorenstaande voldoet belanghebbende aan het urencriterium. Nu tussen partijen niet in geschil is dat belanghebbende kwalificeert als ondernemer, betekent dit dat de Inspecteur terecht de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling heeft toegepast. De hoogte van de door de Inspecteur in aanmerking genomen zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling staan niet ter discussie. Het verlies uit werk en woning is derhalve terecht vastgesteld op € 381.585.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. E.C.C.M. Kemmeren, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De beslissing is op 23 oktober 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(S. Darwinkel) (A.J. Kromhout)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 oktober 2012.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.