Gerechtshof Arnhem, 23-10-2012, BY1918, 12-00241
Gerechtshof Arnhem, 23-10-2012, BY1918, 12-00241
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 23 oktober 2012
- Datum publicatie
- 1 november 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2012:BY1918
- Zaaknummer
- 12-00241
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Bronvraag. Fietsenhandel zonder omzet en jarenlange negatieve resultaten.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 12/00241
uitspraakdatum: 23 oktober 2012
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 5 april 2012, nummer AWB 11/3765,
in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna:de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.193. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag van € 437 in rekening gebracht.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 5 april 2012 ongegrond verklaard.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende is vanaf begin jaren negentig van de vorige eeuw werkzaam geweest als leraar.
2.2 Belanghebbende is vanaf die periode ook actief met een detailhandel in (onderdelen van) (brom)fietsen (hierna: de fietsenhandel).
2.3 Belanghebbende is op 12 januari 2001 in het kader van de WAO voor 80% tot 100% arbeidsongeschikt verklaard. Medio 2006 heeft er een herkeuring plaatsgevonden, waarna hij voor 65% tot 80% arbeidsongeschikt is verklaard.
2.4 Vanaf 2001 tot op heden is de fietsenhandel louter verliesgevend geweest. Vanaf 2003 heeft de Inspecteur de fietsenhandel niet langer als een bron van inkomen aangemerkt.
2.5 Tot 2007 was de fietsenhandel gevestigd aan de a-straat 1 te Z. In 2008 heeft belanghebbende zijn voorraad – gedwongen - verplaatst naar een bedrijfsruimte aan de b-straat te Z. Het gemeentebestuur heeft geen toestemming gegeven om vanuit dit pand verkoopactiviteiten te verrichten. Uit een door de Inspecteur overgelegd overzicht blijkt dat in de aangiften omzetbelasting met betrekking tot het jaar 2008 geen omzet en geen verschuldigde omzetbelasting is aangegeven.
2.6 Vanaf juni 2008 vervulde belanghebbende in het kader van een re-integratietraject een deeltijdbaan in dienstbetrekking in Q. Hij reisde daarvoor per auto vanuit zijn woonplaats naar Q.
2.7 Belanghebbende heeft in de bij de onderwerpelijke aangifte meegezonden verlies- en winstrekening melding gemaakt van € 13.500 aan huurkosten. In de aangifte zelf heeft hij als winst uit onderneming een bedrag van negatief € 10.018 aangegeven. Dit bedrag bestaat uit zelfstandigenaftrek ter grootte van € 11.131 en een vermindering daarvan met € 1.113 in verband met de toepassing van de zogenoemde MKB-winstvrijstelling. Tevens heeft hij ter zake van reiskosten, gemaakt in verband met woon-werkverkeer, een reisaftrek van € 852 toegepast.
2.8 De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de onderhavige aanslag de winst uit onderneming en de reisaftrek gecorrigeerd.
2.9 Het tegen deze aanslag gerichte bezwaar is door de Inspecteur afgewezen. Hiertegen is door belanghebbende zonder succes beroep ingesteld bij de Rechtbank. Tegen deze uitspraak van de Rechtbank richt zich het onderhavige hoger beroep.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of de onderwerpelijke aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
3.2 Belanghebbende stelt dat de fietsenhandel een bron van inkomen vormt en dat
-/- € 10.018 terecht als winst uit onderneming (verlies) is aangegeven. De reisaftrek heeft volgens belanghebbende terecht plaatsgevonden, omdat het behaalde inkomen is verminderd met de noodgedwongen - hij was niet in staat anders dan met de auto naar de werkplek te reizen - gemaakte autokosten.
3.3 De Inspecteur is van mening dat de fietsenhandel geen bron van inkomen vormt en dat daarom geen recht bestaat op toepassing van de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Hij bestrijdt niet dat voldaan is aan de benodigde 1225 uren in relatie tot het zogenoemde “urencriterium”. Ten aanzien van de reisaftrek is de Inspecteur van mening dat de correctie terecht is aangebracht omdat niet met openbaar vervoer is gereisd.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, die van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.323.
3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling
4.1 Op grond van artikel 3.76, eerste lid,van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) bestaat er recht op zelfstandigenaftrek indien een ondernemer aan het urencriterium voldoet. Dat geldt ook voor toepassing van de MKB-winstvrijstelling (artikel 3.79a, eerste lid, Wet IB; tekst 2008). Een ondernemer is ingevolge artikel 3.4 Wet IB de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming.
4.2 Wil er sprake kunnen zijn van een onderneming in fiscale zin, dan dient vooreerst sprake te zijn van een bron van inkomen. Volgens vaste jurisprudentie moet daarvoor voldaan zijn aan een drietal cumulatieve voorwaarden, te weten: deelname aan het economische verkeer, een (subjectief) oogmerk om voordeel te behalen en een (objectieve) verwachting dat het voordeel ook redelijkerwijs kan worden behaald.
4.3 Het Hof stelt voorop dat de bewijslast dat wordt voldaan aan de hiervoor onder 4.2
vermelde voorwaarden op belanghebbende rust.
4.4 Nu belanghebbende – desgevraagd - heeft bevestigd dat er in onderhavig jaar en ook in de jaren daarna tot op de dag van vandaag met de fietsactiviteiten geen omzet is gerealiseerd en ook overigens niet is gebleken dat er een reële verwachting is dat dit op een overzienbare termijn zal veranderen, is het Hof van oordeel dat redelijkerwijs niet is te verwachten dat belanghebbende met zijn fietsenhandel duurzaam positieve resultaten zal kunnen behalen. Dit oordeel vindt overigens zijn bevestiging in de behaalde negatieve resultaten in de jaren 2001 tot en met 2007. In dit verband verdient opmerking dat, zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 24 juni 2011, nr. 10/01299, LJN BP5707, BNB 2011/246, heeft overwogen, ook feiten en omstandigheden van andere jaren een licht kunnen werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en deze derhalve mede in aanmerking mogen worden genomen bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. Dat, aldus belanghebbende, de gemeente Z aan hem geen (tijdelijke) vergunning heeft afgegeven voor legale verkoop en reparatie vanuit de bedrijfsruimte aan de b-straat doet aan voorgaand oordeel niet af.
4.5 Het in 4.4 overwogene heeft tot gevolg dat niet aan alle bronvereisten is voldaan en dat de fietsenhandel in 2008 niet als een bron van inkomen is te beschouwen. Gelet hierop is de fietsenhandel geen (objectieve) onderneming in de zin van de wet IB en kan belanghebbende derhalve ook niet als ondernemer worden aangemerkt, zodat er geen recht bestaat op toepassing van de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Het gelijk is in zoverre aan de Inspecteur.
Reisaftrek
4.6 Zoals blijkt uit artikel 3.87 Wet IB bestaat er recht op reisaftrek indien er tussen de woning en de plaats van de werkzaamheden is gereisd met het openbaar vervoer.
4.7 Aangezien belanghebbende in 2008 met zijn auto en derhalve niet met het openbaar vervoer naar zijn werk in Q is gereisd komt hij niet in aanmerking voor toepassing van de reisaftrek. Dat verplaatsing per openbaar vervoer, aldus belanghebbende, onmogelijk was in verband met de tijdsduur en de verplaatsingssnelheid van belanghebbende, maakt dit oordeel niet anders. De Inspecteur heeft derhalve ook deze correctie terecht aangebracht.
4.8 Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep ook in zoverre ongegrond.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 23 oktober 2012 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (A.J. Kromhout)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.