Home

Gerechtshof Arnhem, 30-10-2012, BY3251, 11-00792

Gerechtshof Arnhem, 30-10-2012, BY3251, 11-00792

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
30 oktober 2012
Datum publicatie
15 november 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BY3251
Zaaknummer
11-00792

Inhoudsindicatie

Aansprakelijkstelling.

Overschrijding bezwaarteremijn. Verschoonbaarheid. Niet-geopende enveloppe.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 11/00792

uitspraakdatum: 30 oktober 2012

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 31 oktobter 2011, nummers AWB 11/4126 en AWB 11/4137, in het geding tussen belanghebbende en

de ontvanger van de Belastingdienst te P (hierna: de Ontvanger).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Belanghebbende is bij beschikking van 15 april 2010 door de Ontvanger aansprakelijk gesteld voor niet betaalde loonheffing en daarbij opgelegde vergrijpboetes over de tijdvakken mei 2009 tot en met januari 2010 ten name van A BV, ten bedrage van in totaal € 330.494.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ontvanger bij uitspraak op bezwaar belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). Belanghebbende heeft daarnaast de voorzieningenrechter van de Rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Rechtbank heeft het beroep en het verzoek bij uitspraak op de voet van artikel 8:86, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) afgedaan, waarbij de Rechtbank het verzoek heeft afgewezen en het beroep ongegrond verklaard heeft.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2012 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord B, namens de Ontvanger, bijgestaan door [ ]. Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen aan het Hof.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 De Ontvanger heeft op 3 maart 2010 een onderzoek ingesteld bij A B.V. (hierna: de BV) in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 36 van de Invorderingswet 1990. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 13 april 2010.

2.2 De Ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 15 april 2010 aansprakelijk gesteld. De aansprakelijkstelling is geschied door middel van een aangetekende brief gericht aan belanghebbende op het adres a-straat 1 te Q, alwaar belanghebbende, blijkens de gemeentelijke basisadministratie, zou wonen.

2.3 De Ontvanger heeft de beschikking, toen de aangetekende brief in de ongeopende enveloppe retour werd ontvangen, opnieuw aangetekend verzonden maar nu naar het adres b-straat 1 te R. Deze brief is niet retour gekomen.

2.4 Op 14 juni 2010 heeft een bespreking plaatsgevonden waarbij belanghebbende, zijn toenmalige gemachtigde C, alsmede B en D namens de Ontvanger aanwezig waren. In de ambtsedige verklaring van 14 oktober 2011, ondertekend door B en D, is onder meer vermeld:

‘(…)

Er is uitdrukkelijk niet gesproken over andere zaken dan de fiscale schuld van A B.V.’

2.5 De huidige gemachtigde van belanghebbende heeft op 5 september 2011 bezwaar gemaakt tegen de aansprakelijkstelling. In deze brief is vermeld dat belanghebbende hem een hernieuwd bevel tot betaling van 25 augustus 2011 heeft overhandigd, alsmede een door de Ontvanger ingediend verzoekschrift tot faillietverklaring. Uit de stukken leidt de gemachtigde af dat de Ontvanger van oordeel is dat belanghebbende een opeisbare schuld aan de Ontvanger heeft wegens aansprakelijkstelling. Belanghebbende heeft echter aangegeven geen aansprakelijkstelling te kennen.

2.6 Hierop heeft de Ontvanger bij brief van 7 september 2011 gereageerd. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:

‘(…)

Uit de stukken blijkt dat de beschikking aansprakelijkstelling d.d. 15 april 2010 aangetekend is verzonden. 20 april 2010 onbestelbaar is teruggekomen (ondanks het feit dat X tot 26 januari 2011 stond ingeschreven op het adres a-straat 1 te Q.

Op 27 april 2010 is de beschikking aansprakelijkstelling wederom aangetekend verzonden en nu naar het adres b-straat 1 te R. Bewijsstuk van verzending met uniek nummer zend ik u als bijlage bij dit schrijven.

Op 24 november 2010 is de aanmaning verzonden en op 4 april 2011 het dwangbevel betekend.

Tevens stuur ik u een kopie van de beschikking aansprakelijkstelling en het controlerapport hetwelk ook met de bestuurder is besproken.

De bezwaartermijn is ruimschoots verlopen en derhalve niet ontvankelijk. (…)’

2.7 In de brief van 16 september 2011 schrijft de gemachtigde van belanghebbende onder meer het volgende:

‘(…)

De door uw toegezonden stukken heb ik in goede orde ontvangen. Van cliënt heb ik intussen vernomen wat er gebeurd is. Door de schoonmaakster van zijn huis is tijdens de afwezigheid van mijn cliënt de aansprakelijkstelling meegenomen naar het kantoor van de onderneming van cliënt.

de schoonmaakster heeft tijdens haar werkzaamheden op kantoor van de onderneming van cliënt de ongeopende aangetekende brief van de Belastingdienst op het bureau van E gelegd. Vorige week is de ongeopende enveloppe gevonden in het bureau van de voormalige medewerker, E.

Ik verwijs u naar bijgevoegde verklaring van F of de zo juist geschetste gang van zaken. Uit haar verklaring wordt duidelijk dat zij geen opdracht had om post van cliënt mee te nemen naar kantoor en aldaar aan E te geven. Tevens wordt uit de verklaring duidelijk dat toen cliënt samen met de C u en uw collega bezochten, cliënt geen weet had van de aansprakelijkstelling.

Van cliënt vernam ik dat tijdens de bespreking met u, in het bijzijn van uw collega en C, de totale situatie van cliënt is besproken. In ons laatste telefonisch onderhoud deelde u mij mede dat die in bespreking alle aspecten van de zaak van mijn cliënt aan de orde zijn gekomen. C heeft ons laten weten dat tijdens de bespreking hij voor het eerst vernam van een aansprakelijkstelling. Volgens cliënt is toen ook meegedeeld dat hij zich niet aansprakelijk acht.

(…)’

2.8 In de verklaring van de schoonmaakster F van 9 september 2011 is het volgende vermeld:

‘Hiermee verklaar ik (…), dat ik tijdens schoonmaakwerkzaamheden bij X regelmatig poststukken mee naar kantoor neem.

X is vaak afwezig, en dan neem ik zonder zijn weten de poststukken mee, zo ook in april 2010.

Deze poststukken heb ik op het bureau van E gelegd.

Na het bezoek van X aan U kantoor afgelopen maandag 5 september 2011, Heeft X mij gevraagd te gaan zoeken in de oude stukken van A. Tot mijn verbazing vond ik het betreffende poststuk ongeopend terug.’

2.9 In de verklaring van E van 14 oktober 2011 is het volgende vermeld:

‘Hiermee bevestig ik (…) dat ik ergens in Mei 2010 van F een aangetekende brief van de belastingdienst, gericht aan X in ontvangst heb genomen.

Deze brief heb ik apart gelegd, omdat X in het buitenland was, Ik heb deze niet geopend.

Ik ben deze brief door de drukte in het bedrijf vergeten te overhandigen, ook heb ik X hiervan niet op de hoogte gebracht, omdat het stuk ergens tussen de stapel oude papieren van A terecht is gekomen, en in een kast is opgeborgen.

Ik heb hier voor de rest ook niet meer ingekeken.

Wat ik van F gehoord heb lag deze brief daar dan ook nog ongeopend. (…)’

2.10 De Rechtbank heeft op 31 oktober 2011 op de voet van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb uitspraak gedaan op zowel het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de Ontvanger als het verzoek van belanghebbende om een voorlopige voorziening.

2.11 Belanghebbende is op 1 november 2011 failliet verklaard. Het faillissement is inmiddels onherroepelijk geworden.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar.

3.2 Belanghebbende beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – bedoelde vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en terugwijzing van de zaak naar de Ontvanger.

3.3 De Ontvanger beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – bedoelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4. Beoordeling van het geschil

Voor eerst en vooraf

4.1 Naar de gemachtigde van belanghebbende telefonisch heeft laten weten aan de griffier van het Hof, heeft gemachtigde in de onderhavige zaak namens belanghebbende, maar niet namens de curator in het faillissement van belanghebbende, hoger beroep ingesteld. Artikel 8:22, eerste lid, van de Awb juncto artikel 27j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna AWR), gelezen in verbinding met het bepaalde in de artikelen 25 en 27 van de Faillissementswet, bewerkstelligt dat alleen de curator hoger beroep kon instellen in de onderhavige zaak. Nu de Ontvanger evenwel niet om verval van instantie heeft verzocht, moet belanghebbende niettemin worden ontvangen in zijn hoger beroep. Hierbij is artikel 25, tweede lid, van de Faillissementswet van toepassing.

Ten principale

4.2 Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Blijkens het bepaalde in artikel 22j van de AWR – in dezen van overeenkomstige toepassing krachtens artikel 49, vierde lid, van de Invorderingswet 1990 – vangt de termijn aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking, in welk geval de termijn op grond van het bepaalde in artikel 6:8 van de Awb aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Bekendmaking geschiedt ingevolge artikel 49, derde lid, van de Invorderingswet 1990 door toezending als aangetekend stuk.

4.3 Nog daargelaten dat belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor het doorgeven van adreswijzigingen voor de gemeentelijke basisadministratie in de gemeente van domicilie, acht het Hof, mede gelet op de hiervoor – onder 2.7 – bedoelde verklaring van de schoonmaakster en het tot de stukken van het geding behorende register van aangetekende zendingen, aannemelijk dat de beschikking aansprakelijkstelling, in ieder geval op 27 april 2010 op regelmatige wijze is bekendgemaakt, zodat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift eindigde op 8 juni 2010.

4.4 In artikel 6:9, eerste lid en tweede lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen en bij verzending per post, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Hieruit volgt dat het op 5 september 2011 ingediende bezwaarschrift te laat is ingediend.

4.5 Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Immers, ingevolge artikel 6:11 van de Awb, blijft ten aanzien van een na afloop van de hiervoor genoemde termijn ingediend bezwaarschrift, niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de indiener redelijkerwijs niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest.

4.6 Gelet op de hiervoor onder 2.8 en 2.9 opgenomen verklaring van de schoonmaakster en E, acht het Hof aannemelijk dat de brief met daarin de beschikking aansprakelijkstelling ongeopend is gebleven en dat belanghebbende deze enveloppe en de inhoud daarvan pas in september 2011 voor het eerst onder ogen heeft gekregen. Deze omstandigheid ligt evenwel, naar het oordeel van het Hof, in de risicosfeer van belanghebbende, die immers, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder die welke blijken uit het hiervoor – onder 2.1 – vermelde controlerapport, adequate maatregelen had moeten nemen voor het geval hij afwezig mocht zijn ten einde mogelijke termijnoverschrijding te voorkomen. In casu hebben adequate maatregelen zijdens belanghebbende ontbroken. Van omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken is in de onderhavige zaak, naar het oordeel van het Hof, geen sprake (vgl. HR 21 juni 2000, BNB 2000/304).

4.7 Naar het oordeel van het Hof, kan, gelet op het vorenoverwogene, in het midden blijven of tijdens het hiervoor – onder 2.3 – bedoelde gesprek al dan niet mondeling bezwaar is gemaakt tegen de bestreden aansprakelijkstelling. De bespreking van 14 juni 2010 heeft buiten de bezwaartermijn plaatsgevonden, zodat belanghebbende, mede gelet op het onder 4.6 overwogene, op dat moment niet meer tijdig bezwaar kon maken.

4.8 Het hoger beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. P. Eringa, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De beslissing is op 30 oktober 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(S. Darwinkel) (P. van der Wal)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 november 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.